wk37: 5A 1. Stunde (Imperativ)

Imperativ
Gebiedende wijs
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Imperativ
Gebiedende wijs

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Der Imperativ
-In dieser Stunde lernst du die verschiedenen Formen des Imperatives im Deutschen.

Slide 3 - Tekstslide

Aufforderung (eis)

Met de gebiedende wijs gebieden wij iemand iets te doen!

Beispiel:

Halten Sie!Steigen Sie ein!Fahren Sie mich bitte zum Bahnhof!

Slide 4 - Tekstslide

3- vormen

1. gebiedende wijs- ev (du)

2. gebiedende wijs- mv (ihr)

3. beleefdheidsvorm (Sie)

Slide 5 - Tekstslide

Imperativ (Singular)

WIE:

Soms met -e bij werkw met een d-t / m-n in de stam

Beispiel:Antworte, bitte- Atme durch!Waarom -du vorm?ich sprechedu sprichst-> geb.wijs enk wordt-> sprich!

Slide 6 - Tekstslide

Imperativ (Singular)
Wie:
Stamm (du) --> mach!
                             zeig!
                  sprich! / nimm! (STARK)
Endung fällt weg

Slide 7 - Tekstslide

Imperativ (Singular)
Wie:
Verben d/t/m/n?
Stamm + e --> antworte! / rede!

Slide 8 - Tekstslide

Imperativ (Plural
Wie:
Stamm (ihr) + t
--> Hört / Sprecht / Kommt / Nehmt / Atmet!

Slide 9 - Tekstslide

Imperativ (Höflichkeitsform)
Ganzes Verb!
--> Atmen Sie / Hören Sie / Warten Sie

Slide 10 - Tekstslide

Zusammenfassung
Singular: Stamm (du). Let op! +e bij stam op d/t, m/n)

Plural: Stamm (ihr) + t
Höflichkeitsform: ganzes Verb (Sie)




Slide 11 - Tekstslide

Beleefdheid (kommen) ...
Komt u naar huis
A
Kommt nach Hause
B
Kommen Sie nach Hause
C
Kommt Sie nach Hause
D
Kamm Sie nach Hause

Slide 12 - Quizvraag

lassen(=laten)
... mich in Ruhe, Peter!
A
lasst
B
lasse
C
lass
D
lassen Sie

Slide 13 - Quizvraag

Let op!


Bij een stam op een d,t
krijg je een extra-e
antworten- antwort-> ihr antwort-et

Slide 14 - Tekstslide

warten (=wachten)
Ilse und Erika, .... auf mich!
A
warten
B
wart
C
warst
D
wartet

Slide 15 - Quizvraag

Imperativ (SG) "denken"
A
denkt
B
denken Sie
C
denk
D
denkst

Slide 16 - Quizvraag

Imperativ (sg) "sprechen"
A
sprech
B
sprecht
C
sprich

Slide 17 - Quizvraag

Imperativ (PL - ihr) "tragen"
A
trägt
B
tragt
C
trage

Slide 18 - Quizvraag

Imperativ (PL) "winnen"
A
gewinnt
B
gewinnen
C
gewinn

Slide 19 - Quizvraag

Imperativ (Höfl.) "sprechen"
A
spricht
B
sprechen Sie
C
sprechen

Slide 20 - Quizvraag