In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Voorvoegsels & achtervoegsels
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen
Je leert:
20 nieuwe woorden
voor- en achtervoegsels uit andere talen
Slide 2 - Tekstslide
Voorvoegsel
Een voorvoegsel is een woorddeel dat je vóór een woord plakt om de betekenis of de functie van dat woord te veranderen. Het kan niet los van het woord staan.
Slide 3 - Tekstslide
Voorbeelden:
Contra = tegen (contragewicht)
Ex = van vroeger (ex-vriendin)
Hyper = heel erg (hyperactief)
Pre = voor (prehistorisch)
Slide 4 - Tekstslide
Achtervoegsel
Vergelijkbaar met voorvoegsels zijn achtervoegsels: woorddelen die je achter een woord plakt om de betekenis of functie ervan te veranderen. Het kan niet los van het woord staan.
Slide 5 - Tekstslide
Voorbeelden:
Eur = persoon (acteur)
Heid = een toestand (bescheidenheid)
Isch = daar gaat het over (alcoholisch)
Slide 6 - Tekstslide
Wat is een voorvoegsel?
Slide 7 - Open vraag
Geef een voorbeeld van een voorvoegsel
Slide 8 - Woordweb
Wat is een achtervoegsel?
Slide 9 - Open vraag
Geef een voorbeeld van een achtervoegsel
Slide 10 - Woordweb
Zelf doen
Lees de lesstof
Maak de opdrachten van 2.5. Denk aan interpunctie bij de antwoorden!
Eerder klaar?
Ga verder met je interviewverslag
Lezen in je leesboek
Slide 11 - Tekstslide
Wat is een voorvoegsel en geef hiervan een voorbeeld?
Slide 12 - Open vraag
Wat is een achtervoegsel en geef hiervan een voorbeeld?