Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmboLeerjaar 1
In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Onder welke uitgaven vallen uitgaven aan kleding?
A
Vaste lasten
B
Incidentele uitgaven
C
Huishoudelijke uitgaven
Slide 1 - Quizvraag
Wat zijn diensten
A
Dingen die je vast kunt pakken
B
spullen die je moet kopen
C
dingen die schaars zijn
D
iets dat je voor een ander doet of voor jou gedaan wordt
Slide 2 - Quizvraag
Welke soort uitgaven zijn de uitgaven voor het repareren van je kraan?
A
Incidentele uitgaven
B
Dagelijkse uitgaven
C
Kleine uitgaven
D
Vaste lasten
Slide 3 - Quizvraag
Over 3 maanden wil je een jas van 140 euro kopen. Je hebt al 25 euro. Hoeveel moet je per maand reserveren?
A
38,33
B
46,67
C
46,66
D
115
Slide 4 - Quizvraag
Directe ruil is:
A
geld tegen een product ruilen
B
een product tegen geld ruilen
C
geld tegen geld ruilen
D
een product tegen een product ruilen
Slide 5 - Quizvraag
"Beste koop" betekent...
A
dat je de beste prijs-kwaliteitsverhouding hebt
B
dat je de beste prijsverhouding hebt.
C
dat je de beste kwaliteitsverhouding hebt.
D
dat zegt niets
Slide 6 - Quizvraag
Je krijgt 4 euro zakgeld per week, hoeveel euro zakgeld krijg je per maand?
A
16
B
17,20
C
17,33
D
18,20
Slide 7 - Quizvraag
Een begroting is voor
A
voor de afgelopen maand
B
Voor de komende maand
C
voor nu
Slide 8 - Quizvraag
Djerrel wilt graag een PS5 en Charmaine wilt graag de nieuwe mascara van Essence uitproberen. Wat is de oorzaak van het verschil in behoeften tussen Charmaine en Djerrel?
A
Leeftijd
B
Geslacht
Slide 9 - Quizvraag
Wat is commerciële beïnvloeding?
A
Beïnvloeding door
mensen om je heen.
B
Wanneer bedrijven jouw koopgedrag proberen te beïnvloeden.
C
Onder druk producten kopen.
D
De bepaling van jouw koopgedrag.
Slide 10 - Quizvraag
Welke stelling is juist? Stelling 1: Als je je niets aantrekt van de reclame, is er sociale beïnvloeding. Stelling 2: Commerciële beïnvloedingen sociale beïnvloeding kunnen invloed hebben op jouw besluit om iets te kopen.
A
geen van beide is juist
B
alleen stelling 1 is juist
C
Alleen stelling 2 is juist
D
Beide stellingen zijn juist
Slide 11 - Quizvraag
Je verdient 22 euro per maand. Hoeveel verdien je per week?
A
5,08
B
5,07
C
5,5
D
5,4
Slide 12 - Quizvraag
Welk voorbeeld is GEEN voorbeeld van directe ruil
A
banaan voor een pen
B
banaan voor geld
C
pen voor een appel
D
appel voor een banaan
Slide 13 - Quizvraag
Indirecte ruil is
A
ruilen van goederen tegen goederen
B
ruilen van goederen tegen geld
Slide 14 - Quizvraag
Wat is directe ruil?
A
Ruilen zonder geld
B
Ruilen met geld
Slide 15 - Quizvraag
Deugdelijk product = product moet bij ... (1).... gebruik een ....(2).... meegaan
A
1.goed 2.lang
B
1. goed 2.redelijk
C
1. normaal 2. lang
D
1. normaal 2. redelijk
Slide 16 - Quizvraag
Wat zijn basisbehoeften
A
Alles wat je nodig hebt zoals voeding en woonruimte.
B
Alles wat je wilt hebben om het leven leuker te maken zoals vakantie.
Slide 17 - Quizvraag
Wat is een uitkering?
A
inkomen dat je van de overheid krijgt
B
inkomen dat je van de bank krijgt
C
inkomen dat je van je ouders krijgt
D
een ander woord voor salaris
Slide 18 - Quizvraag
Je koopt een broek van 40 euro, je krijgt 24% korting. Hoeveel euro korting krijg je?
A
10
B
9,6
C
9,8
D
7
Slide 19 - Quizvraag
Diensten:
A
tastbaar
B
niet tastbaar
Slide 20 - Quizvraag
Een voorbeeld van een overige behoefte is:
A
Kleding
B
Telefoon
C
Huis
D
Voedsel
Slide 21 - Quizvraag
Wat zijn goederen?
A
Tastbare producten
B
NIET tastbare producten
Slide 22 - Quizvraag
Consumentenorganisaties
A
geven je uitleg over je rechten
B
proberen veel producten te verkopen
C
zijn er voor bedrijven als AH en Jumbo
D
testen geen producten
Slide 23 - Quizvraag
Je koopt een trui van 50 euro. Je krijgt 19% korting. Hoeveel betaal je uiteindelijk voor de trui?
A
9,5
B
40,5
C
10,5
D
39,5
Slide 24 - Quizvraag
voor wie is de consumentenbond
A
de winkelier
B
de consument
C
een onderzoeksbureau
D
de fabrikant
Slide 25 - Quizvraag
Wat zijn GEEN vaste lasten?
A
wekelijkse brood kopen bij de bakker
B
telefoonabonnement
C
lidmaatschap voetbal
D
huur
Slide 26 - Quizvraag
Wat is geen commerciële beïnvloeding
A
Coca Cola reclame
B
Jumbo sponsert wielrennen
C
Je broer adviseert je Adidas schoenen te kopen
D
Je mag gratis drinken proeven in winkelcentrum
Slide 27 - Quizvraag
Wat zijn overige behoeften?
A
Luxe behoeften
B
Behoeften die noodzakelijk zijn
C
Behoeften waarvan je van te voren niet weet dat je ze hebt
D
Voorzienbare behoeften
Slide 28 - Quizvraag
Hoeveel garantie zit er minimaal op een TV?
A
1 jaar
B
2 jaar
C
3 jaar
D
5 jaar
Slide 29 - Quizvraag
Wat is een consument?
A
koper
B
verkoper
Slide 30 - Quizvraag
Wat is een deugdelijk product?
A
Een product wat niet deugd
B
Een product wat door de consumentenbond gecontroleerd is
C
Een product wat met commerciële beïnvloeding verkocht wordt
D
Een product wat met normaal gebruik niet stuk hoort te gaan
Slide 31 - Quizvraag
Bij indirecte ruil gebruik je
A
wel geld
B
goederen
C
geen geld
D
diensten
Slide 32 - Quizvraag
Wat is een begroting?
A
overzicht van inkomsten en uitgaven
B
uitgaven die regelmatig terugkeren
C
uitgaven voor boodschappen
D
Uitgaven die je niet zo vaak doet
Slide 33 - Quizvraag
Loon
A
ontvang je van jouw ouders
B
ontvang je van de bank
C
geef je aan je kind
D
ontvang je als je voor een baas werkt
Slide 34 - Quizvraag
Wat is geen dienst?
A
Knipbeurt bij de kapper
B
bioscoopbezoek
C
economie les
D
een pan soep voor je oma
Slide 35 - Quizvraag
Sociale beïnvloeding is
A
De invloed van fabrikanten op wat jij koopt
B
De invloed van winkeliers op wat jij koopt
C
De invloed van vrienden op wat jij koopt
Slide 36 - Quizvraag
Reclame wordt gemaakt om:
A
Het product bij de consument bekend te maken
B
Het product beter te verkopen
C
Informatie te geven over het product
D
A,B,C. Zijn alle drie goed
Slide 37 - Quizvraag
Als consument heb je geen recht op een deugdelijk product.