Quiz h1 economie

"Beste koop" betekent...
A
dat je de beste prijs-kwaliteitsverhouding hebt
B
dat je de beste prijsverhouding hebt.
C
dat je de beste kwaliteitsverhouding hebt.
D
dat zegt niets
1 / 33
volgende
Slide 1: Quizvraag
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmboLeerjaar 1

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

"Beste koop" betekent...
A
dat je de beste prijs-kwaliteitsverhouding hebt
B
dat je de beste prijsverhouding hebt.
C
dat je de beste kwaliteitsverhouding hebt.
D
dat zegt niets

Slide 1 - Quizvraag

Diensten:
A
tastbaar
B
niet tastbaar

Slide 2 - Quizvraag

Onder welke uitgaven vallen uitgaven aan kleding?
A
Vaste lasten
B
Incidentele uitgaven
C
Huishoudelijke uitgaven

Slide 3 - Quizvraag

Wat zijn diensten
A
Dingen die je vast kunt pakken
B
spullen die je moet kopen
C
dingen die schaars zijn
D
iets dat je voor een ander doet of voor jou gedaan wordt

Slide 4 - Quizvraag

Wat is directe ruil?
A
Ruilen zonder geld
B
Ruilen met geld

Slide 5 - Quizvraag

Consumentenorganisaties
A
geven je uitleg over je rechten
B
proberen veel producten te verkopen
C
zijn er voor bedrijven als AH en Jumbo
D
testen geen producten

Slide 6 - Quizvraag

Directe ruil is:
A
geld tegen een product ruilen
B
een product tegen geld ruilen
C
geld tegen geld ruilen
D
een product tegen een product ruilen

Slide 7 - Quizvraag

Welke soort uitgaven zijn de uitgaven voor het repareren van je kraan?
A
Incidentele uitgaven
B
Dagelijkse uitgaven
C
Kleine uitgaven
D
Vaste lasten

Slide 8 - Quizvraag

Een begroting is voor
A
voor de afgelopen maand
B
Voor de komende maand
C
voor nu

Slide 9 - Quizvraag

Djerrel wilt graag een PS5 en Charmaine wilt graag de nieuwe mascara van Essence uitproberen. Wat is de oorzaak van het verschil in behoeften tussen Charmaine en Djerrel?
A
Leeftijd
B
Geslacht

Slide 10 - Quizvraag

Wat is commerciële beïnvloeding?
A
Beïnvloeding door mensen om je heen.
B
Wanneer bedrijven jouw koopgedrag proberen te beïnvloeden.
C
Onder druk producten kopen.
D
De bepaling van jouw koopgedrag.

Slide 11 - Quizvraag

Welk voorbeeld is GEEN voorbeeld van directe ruil
A
banaan voor een pen
B
banaan voor geld
C
pen voor een appel
D
appel voor een banaan

Slide 12 - Quizvraag

Welke stelling is juist?
Stelling 1: Als je je niets aantrekt van de reclame, is er sociale beïnvloeding.
Stelling 2: Commerciële beïnvloedingen sociale beïnvloeding kunnen invloed hebben op jouw besluit om iets te kopen.
A
geen van beide is juist
B
alleen stelling 1 is juist
C
Alleen stelling 2 is juist
D
Beide stellingen zijn juist

Slide 13 - Quizvraag

Indirecte ruil is
A
ruilen van goederen tegen goederen
B
ruilen van goederen tegen geld

Slide 14 - Quizvraag

Deugdelijk product = product moet bij ... (1).... gebruik een ....(2).... meegaan
A
1.goed 2.lang
B
1. goed 2.redelijk
C
1. normaal 2. lang
D
1. normaal 2. redelijk

Slide 15 - Quizvraag

Wat zijn basisbehoeften
A
Alles wat je nodig hebt zoals voeding en woonruimte.
B
Alles wat je wilt hebben om het leven leuker te maken zoals vakantie.

Slide 16 - Quizvraag

Wat is een uitkering?
A
inkomen dat je van de overheid krijgt
B
inkomen dat je van de bank krijgt
C
inkomen dat je van je ouders krijgt
D
een ander woord voor salaris

Slide 17 - Quizvraag

Een voorbeeld van een overige behoefte is:
A
Kleding
B
Telefoon
C
Huis
D
Voedsel

Slide 18 - Quizvraag

Wat zijn goederen?
A
Tastbare producten
B
NIET tastbare producten

Slide 19 - Quizvraag

voor wie is de consumentenbond
A
de winkelier
B
de consument
C
een onderzoeksbureau
D
de fabrikant

Slide 20 - Quizvraag

Wat zijn GEEN vaste lasten?
A
wekelijkse brood kopen bij de bakker
B
telefoonabonnement
C
lidmaatschap voetbal
D
huur

Slide 21 - Quizvraag

Wat is geen commerciële beïnvloeding
A
Coca Cola reclame
B
Jumbo sponsert wielrennen
C
Je broer adviseert je Adidas schoenen te kopen
D
Je mag gratis drinken proeven in winkelcentrum

Slide 22 - Quizvraag

Wat zijn overige behoeften?
A
Luxe behoeften
B
Behoeften die noodzakelijk zijn
C
Behoeften waarvan je van te voren niet weet dat je ze hebt
D
Voorzienbare behoeften

Slide 23 - Quizvraag

Hoeveel garantie zit er minimaal op een TV?
A
1 jaar
B
2 jaar
C
3 jaar
D
5 jaar

Slide 24 - Quizvraag

Wat is een consument?
A
koper
B
verkoper

Slide 25 - Quizvraag

Wat is een deugdelijk product?
A
Een product wat niet deugd
B
Een product wat door de consumentenbond gecontroleerd is
C
Een product wat met commerciële beïnvloeding verkocht wordt
D
Een product wat met normaal gebruik niet stuk hoort te gaan

Slide 26 - Quizvraag

Bij indirecte ruil gebruik je
A
wel geld
B
goederen
C
geen geld
D
diensten

Slide 27 - Quizvraag

Wat is een begroting?
A
overzicht van inkomsten en uitgaven
B
uitgaven die regelmatig terugkeren
C
uitgaven voor boodschappen
D
Uitgaven die je niet zo vaak doet

Slide 28 - Quizvraag

Loon
A
ontvang je van jouw ouders
B
ontvang je van de bank
C
geef je aan je kind
D
ontvang je als je voor een baas werkt

Slide 29 - Quizvraag

Wat is geen dienst?
A
Knipbeurt bij de kapper
B
bioscoopbezoek
C
economie les
D
een pan soep voor je oma

Slide 30 - Quizvraag

Sociale beïnvloeding is
A
De invloed van fabrikanten op wat jij koopt
B
De invloed van winkeliers op wat jij koopt
C
De invloed van vrienden op wat jij koopt

Slide 31 - Quizvraag

Reclame wordt gemaakt om:
A
Het product bij de consument bekend te maken
B
Het product beter te verkopen
C
Informatie te geven over het product
D
A,B,C. Zijn alle drie goed

Slide 32 - Quizvraag

Als consument heb je geen recht op een deugdelijk product.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 33 - Quizvraag