ZELFKENNIS 4: Neerslag

• Natuurkunde / Scheikunde
• Middelbare school
• vmbo k, g, t, mavo, havo, vwo
• Leerjaar 1-3

ZELFKENNIS 3: Neerslag

ZELFKENNIS 3: Neerslag

Neerslag

1. In welke vorm neerslag valt, hangt af van ....

1. temperatuur
2. hoeveelheid bewolking

2. Als de temperatuur tijdens het vallen van de neerslag steeds onder het vriespunt is, krijg je .....

1. sneeuw
2. regen

3. Je ziet een regenboog als het licht van de zon wordt gebroken door een waterdruppel.

1. waar
2. niet waar

4. Met welke soort regen heb je te maken bij een bui in de buurt van bergen?

1. Stijgingsregen
2. Stuwingsregen

5. Wat is op meteorologisch gebied een 'front'?

1. Het punt waar warme en koude lucht elkaar raken
2. Een regenbui hoog in de bergen.

ZELFKENNIS 3: Neerslag

Neerslag hoeveelheid

1. In Nederland regent het meer dagen wel dan niet.

1. waar
2. niet waar

2. Gemiddeld over het land valt er per dag iets meer dan 2 mm regen.

1. waar
2. niet waar

3. In de zomermaanden regent het vaker dan in de andere maanden.

1. waar
2. niet waar

4. Als het in de zomermaanden regent, regent het vaak harder dan in de andere maanden.

1. waar
2. niet waar

5. In april valt gemiddeld minder dan 1 mm regen per dag.

1. waar
2. niet waar

6. Welke soort regen komt in de bergen?

1. Frontale regen
2. Stijgingsregen
3. Stuwingsregen

7. Welke soort regen komt vooral voor in de warme gebieden?

1. Frontale regen
2. Stijgingsregen
3. Stuwingsregen

8. Welke soort regen komt vooral voor in de West Europa?

1. Frontale regen
2. Stijgingsregen
3. Stuwingsregen

9. Het regent in Nederland ongeveer 130 dagen per jaar en de andere dagen is het droog.

1. waar
2. niet waar

10. Het is in Nederland ongeveer 130 dagen per jaar droog en de andere dagen regent het.

1. waar
2. niet waar

11. Hoe ontstaat regen?

1. Door faseovergangen van water.
2. Door de draaiing van de aarde.
3. Door de overgang van nacht naar dag.

EINDE