nog doen: les 82, 83
1 / 33
Lesduur is: 1 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
Kerstcadeau
B
kerstcadeau
Slide 7 - Quizvraag
Ik weet wanneer ik hoofdletters en leestekens moet gebruiken
A
100%
B
Ja, meestal
C
Het kan beter
D
Nou, ik twijfel nog steeds
Slide 8 - Quizvraag
Hoofdletter of een hoofdletter?
A
Ameland
B
ameland
Slide 9 - Quizvraag
Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
Achtstegroepers Huilen Niet
B
Achtstegroepers huilen niet
Slide 10 - Quizvraag
Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
Pasen
B
pasen
Slide 11 - Quizvraag
Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
december
B
December
Slide 12 - Quizvraag
Waarom gebruik je hoofdletters en leestekens?
A
Om de tekst beter leesbaar te maken.
B
Om de tekst belangrijker te laten lijken.
C
Om de les plechtiger te laten lijken.
Slide 13 - Quizvraag
Welk woord krijgt een hoofdletter?
A
noorden
B
walvisstraat
C
meivakantie
D
hockey
Slide 14 - Quizvraag
Zijn de hoofdletters en leestekens juist geplaatst?
De coach riep naar de spits: "Jij neemt de penalty!"
De coach riep naar de spits: "Jij neemt de penalty!"
A
ja
B
nee
Slide 15 - Quizvraag
Neem de zin over en plaats hoofdletters en leestekens.
een jongen uit duitsland heeft afgelopen dinsdag de audi van zijn moeder in de prak gereden
een jongen uit duitsland heeft afgelopen dinsdag de audi van zijn moeder in de prak gereden
timer
1:00
Slide 16 - Open vraag
Wat is juist?
A
meneer S. Van der Zee
B
meneer S. Van Der Zee
C
meneer S. van der Zee
D
meneer S. van der zee
Slide 17 - Quizvraag
Schrijf over. Zet hoofdletters en leestekens waar dat moet.
ik blijf vandaag thuis omdat ik ziek ben
ik blijf vandaag thuis omdat ik ziek ben
timer
1:00
Slide 18 - Open vraag
Schrijf over. Zet hoofdletters en leestekens waar dat moet.
mieke uit noord-brabant heeft veel dieren kippen schapen en honden
mieke uit noord-brabant heeft veel dieren kippen schapen en honden
timer
1:00
Slide 19 - Open vraag
Juist of onjuist:
Pieter Van Duinrade
Pieter Van Duinrade
A
Juist
B
Onjuist
Slide 20 - Quizvraag
Wat is goed geschreven? Let op de hoofdletters en leestekens.
A
5 kinderen gaan naar huis
B
5 kinderen gaan naar Huis.
C
5 Kinderen gaan naar huis.
D
5 kinderen gaan naar huis.
Slide 21 - Quizvraag
Hoofdletters en leestekens: juist of onjuist?
Cornald van der Meer woont in de brabantse gemeente Oisterwijk.
Cornald van der Meer woont in de brabantse gemeente Oisterwijk.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 22 - Quizvraag
Wanneer gebruik je een uitroepteken op de juiste manier?
A
Wil je opletten!
B
Let op!
C
Het is fijn als je oplet!
D
Letten jullie op!
Slide 23 - Quizvraag
Wanneer gebruik je een vraagteken op de juiste manier?
A
Hij vraagt mij of ik op de fiets ben?
B
Hij vraagt: "Ben je op de fiets vandaag?"
C
Ik ben toch op de fiets, vraagt hij?
D
Mij wordt gevraagd of ik op de fiets ben?
Slide 24 - Quizvraag
Zet de komma in deze zin op de juiste plek:
Jesse was iets later want de brug stond open.
Jesse was iets later want de brug stond open.
timer
1:00
Slide 25 - Open vraag
Waar moet de komma?
Als jij je tas inpakt maak ik het ontbijt.
Als jij je tas inpakt maak ik het ontbijt.
A
Tussen inpakt en maakt
B
Tussen jij en je
C
Tussen maak en ik
D
Tussen als en jij
Slide 26 - Quizvraag
Welke zin is juist?
A
Geef antwoord,
B
Geef antwoord!
C
Geef antwoord?
D
geef antwoord.
Slide 27 - Quizvraag
Zet de hoofdletters in deze zin op de juiste plek:
lotte heeft een drentse bol gekocht bij de bakker.
lotte heeft een drentse bol gekocht bij de bakker.
timer
1:00
Slide 28 - Open vraag
Wat is goed geschreven?
A
'T is bijna pauze.
B
T' is bijna pauze
C
't Is bijna pauze.
D
't is bijna pauze.
Slide 29 - Quizvraag
Wat is goed geschreven?
A
Jennifer de Vries
B
Jennifer De Vries
C
Jennifer de vries
D
jennifer de Vries
Slide 30 - Quizvraag
Wat moet met een hoofdletter?
A
maandag
B
maart
C
morgen
D
mark
Slide 31 - Quizvraag
Wanneer gebruik je een komma?
A
Aan het eind van een zin
B
Na het tweede woord
C
Tussen twee persoonsvormen
D
Wanneer je een vraag hebt gesteld
Slide 32 - Quizvraag
Ik weet nu wanneer ik hoofdletters en leestekens moet gebruiken
A
100%
B
Ja, meestal
C
Het kan beter
D
Nou, ik twijfel nog steeds
