Quiz: Oefenen alle onderdelen basisspelling

Aan het eind van deze workshops:
- weet je wanneer je hoofdletters gebruikt.
- weet je hoe je verschillende leestekens op de juiste manier schrijft; 
- weet je hoe je verkleinwoorden op de juiste manier schrijft;
- weet je hoe je meervouden op de juiste manier schrijft;




1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Aan het eind van deze workshops:
- weet je wanneer je hoofdletters gebruikt.
- weet je hoe je verschillende leestekens op de juiste manier schrijft; 
- weet je hoe je verkleinwoorden op de juiste manier schrijft;
- weet je hoe je meervouden op de juiste manier schrijft;




Slide 1 - Tekstslide

Waar staan de hoofdletters en leestekens goed?
A
In Frankrijk staat in Parijs de Eiffeltoren.
B
In Frankrijk staat in Parijs de eiffeltoren.
C
In Frankrijk staat in parijs de eiffeltoren.

Slide 2 - Quizvraag

Waar staan de hoofdletters en leestekens goed?
A
In noord-Brabant spreken ze brabants.
B
In Noord-Brabant spreken ze Brabants.
C
In Noord-Brabant spreken ze brabants.

Slide 3 - Quizvraag

Waarom gebruik je hoofdletters en leestekens?
A
Om de tekst beter leesbaar te maken.
B
Om de tekst belangrijker te laten lijken.
C
Om de les plechtiger te laten lijken.

Slide 4 - Quizvraag

Wat is goed geschreven? Let op de hoofdletters en leestekens.
A
5 kinderen gaan naar huis
B
5 kinderen gaan naar Huis.
C
5 Kinderen gaan naar huis.
D
5 kinderen gaan naar huis.

Slide 5 - Quizvraag


Hoofdletters en leestekens: juist of onjuist?
Dat heb je echt geweldig gedaan!
A
Juist
B
Onjuist

Slide 6 - Quizvraag

Hoofdletters en leestekens

Wanneer gebruik je geen hoofdletter?
A
aan het begin van de zin
B
bij namen
C
namen van dagen, maanden, seizoenen en windstreken
D
bij woorden die van aardrijkskundige namen zijn afgeleid

Slide 7 - Quizvraag


Hoofdletters en leestekens: juist of onjuist?
Het amsterdamse waterlooplein ligt in het centrum.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 8 - Quizvraag


Hoofdletters en leestekens: juist of onjuist?
Cornald van der Meer woont in de brabantse gemeente Oisterwijk.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quizvraag

In welke zin zijn de hoofdletters en leestekens juist geplaatst?


A
Woon jij in Den helder of in Schagen?
B
Woon jij in Den Helder of in Schagen.
C
Woon jij in Den Helder of in Schagen?
D
Woon jij in Den helder of in Schagen.

Slide 10 - Quizvraag

Ik weet nu wanneer ik hoofdletters en leestekens moet gebruiken.
A
100%
B
Ja, meestal
C
Het kan beter
D
Nou, ik twijfel nog steeds

Slide 11 - Quizvraag

Hoofdletters en leestekens: juist of onjuist?

Mijn beste vriendinnen zijn Nena, Pien, en Milou.

A
Juist
B
Onjuist

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het meervoud van toon?
A
twee toonen
B
twee toons
C
twee toonnen
D
twee tonen

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het meervoud van auto?
A
twee autos
B
twee autoën
C
twee autoos
D
twee auto's

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het meervoud van kaas?
A
kasen
B
kassen
C
kaazen
D
kazen

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het meervoud van kaars?
A
kaarsen
B
kaarzen

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het meervoud van taxi?
A
taxies
B
taxi's
C
taxsien
D
taxien

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het meervoud van baby?
A
babies
B
babys
C
baby's
D
babijs

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het meervoud van café?
A
café's
B
cafés
C

Slide 19 - Quizvraag

wat is het meervoud van paraplu?
A
parapluen
B
parapluus
C
paraplu's
D
paraplus

Slide 20 - Quizvraag

Verkleinwoorden
  • Sommige verkleinwoorden maak je met -pje, -kje of -etje. 
boom – boompje; ketting – kettinkje; stem – stemmetje; tekening – tekeningetje.
  • Korte klanken worden in het verkleinwoord soms lang
blad – blaadje.
  • Bij woorden die eindigen op de klinkers a, é, o en u wordt de klinker verdubbeld
pizza – pizzaatje; saté – sateetje; auto – autootje; paraplu – parapluutje.
  • Bij woorden die eindigen op medeklinker + i verandert de i in ie
taxi – taxietje
  • Bij woorden die eindigen op een medeklinker + y komt een apostrof
lolly – lolly’tje

Slide 21 - Tekstslide

Wat is het verkleinwoord van wandeling?

Slide 22 - Open vraag



Noteer het verkleinwoord:

auto

Slide 23 - Open vraag



Noteer het verkleinwoord:

ketting

Slide 24 - Open vraag



Noteer het verkleinwoord:

baby

Slide 25 - Open vraag



Noteer het verkleinwoord:

brug

Slide 26 - Open vraag

Welke is goed?
A
diploma'tje
B
diplomaatje

Slide 27 - Quizvraag

Welke is goed?
A
pinda'tje
B
pindaatje

Slide 28 - Quizvraag

Weet je nu:

- wanneer je hoofdletters gebruikt? 
- hoe je verschillende leestekens op de juiste manier schrijft?
- hoe je verkleinwoorden op de juiste manier schrijft?
- hoe je meervouden op de juiste manier schrijft?

Slide 29 - Tekstslide