Zwakke ww, ww -t/-d, modalverben

Grammatik: Schwache Verben und Modalverben
Lernziele
Nach dieser Unterrichtstunde
- weet je weer hoe je zwakke werkwoorden kunt vervoegen;
- heb je herhaald hoe je de Modalverben moet vervoegen en wat ze betekenen.
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2,3

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 25 min

Onderdelen in deze les

Grammatik: Schwache Verben und Modalverben
Lernziele
Nach dieser Unterrichtstunde
- weet je weer hoe je zwakke werkwoorden kunt vervoegen;
- heb je herhaald hoe je de Modalverben moet vervoegen en wat ze betekenen.

Slide 1 - Tekstslide

Hoe krijg je de stam?
In het Duits krijg je de stam door
van het hele werkwoord
de -en of -n (als er geen 'e' voor staat)
weg te laten

Voorbeelden:
machen > mach;  spielen > spiel;  feiern > feier

Slide 2 - Tekstslide

Ezelsbruggetje
Achter de stam van het werkwoord komt de uitgang.
Dit zijn de volgende letters:  

                   (FE)    E - ST - T - EN - T - EN


 

Slide 3 - Tekstslide

Het werkwoord komt er dan als volgt uit te zien:
                                 (Fe)                         (Fe)                        
ich              mach                    spiel                
du               mach st                   spielst                
er/sie/es  mach                    spiel                  
wir              mach en                 spielen              
ihr               mach t                     spiel                 
sie/Sie      mach en                 spielen               

Slide 4 - Tekstslide

Vertaal 'hij speelt'
spielen (= spelen)
A
er spielt
B
er spielst
C
du spielst
D
du spielt

Slide 5 - Quizvraag

Welke twee vervoegingsvormen hebben het hele werkwoord?
A
er/sie/es + wir
B
ich + wir
C
er/sie/es + ihr
D
wir + sie/Sie

Slide 6 - Quizvraag

Vul in:
(wohnen) - du _________

Slide 7 - Open vraag

Vul in:
(basteln) - Ihr ______

Slide 8 - Open vraag

Vul in:
(kaufen) - Ich _____

Slide 9 - Open vraag

Zwakke werkwoorden met een stam op -d of -t
ich                         rede               warte           
du                          redest           wartest
er/sie/es             redet              wartet

wir                         reden           warten
ihr                          redet            warte
sie/Sie                 reden           warten

Slide 10 - Tekstslide

Bij welke personen komt er een extra "e" tussen de stam en de uitgang (bij ww-en eindigend op -t of -d)
A
ich, du, er/sie/es
B
wir, ihr, sie
C
du, er /sie/es, ihr
D
ich, wir, sie

Slide 11 - Quizvraag

Vul in:
(reiten) - du ____

Slide 12 - Open vraag

Vul in:
(baden) - wir _______

Slide 13 - Open vraag

Vul in:
(baden) - er __________

Slide 14 - Open vraag

Vul in:
(warten) - ich ________

Slide 15 - Open vraag

Vul in:
(warten) - ihr ________

Slide 16 - Open vraag

Een voltooid deelwoord van een zwak werkwoord
ken je al en wordt meestal zo gevormd:
ge - stam -  (e) t

kochen (= koken) -> gekocht
antworten (=kopen) -> geantwortet

Slide 17 - Tekstslide

Wat is het voltooid deelwoord van 'feiern' (feesten)?
A
gefeiert
B
gefeiernt
C
gefeierd
D
gefeir

Slide 18 - Quizvraag

Schrijf het voltooid deelwoord van 'arbeiten' op.

Slide 19 - Open vraag

Vertaal:
Ik heb gespeeld.

Slide 20 - Open vraag

Vertaal:
Jullie hebben gewacht. (warten)

Slide 21 - Open vraag

Modale hulpwerkwoorden 
können, müssen, mögen, dürfen, willen (en wissen / möchten)
in enkelvoud klinkerwisseling 
geen uitgang bij ich en er/sie/es
vaak met een heel werkwoord aan het eind van de zin

Slide 22 - Tekstslide

dürfen betekent mogen
= toestemming (nodig) hebben
mögen betekent houden van
= iets leuk of lekker vinden
möchten betekent iets graag willen
= netter dan iets "willen"




Slide 23 - Tekstslide

mögen (ich mag / wir mögen)
müssen 
(ich muss / wir müssen)
dürfen 
(ich darf / wir dürfen)
können 
(ich kann / wir können)
wissen 
(ich weiß / wir wissen)
mogen /  lusten - leuk vinden

moeten 
(onvermijdelijk)
kunnen 

weten
mogen (toestemming)

Slide 24 - Sleepvraag

Jetzt du!
Übung macht den Meister.

(oefening baart kunst)

Slide 25 - Tekstslide

Maak nu een paar oefeningen,
vertaal:
hij kan
A
Er könne
B
Er kann
C
Er kannt
D
Er könnt

Slide 26 - Quizvraag

Ich _____ das Essen nicht.
A
möge
B
mache
C
mag
D
möchte

Slide 27 - Quizvraag



Wir _______ kein Alkohol trinken.
A
durfen
B
mögen
C
darfen
D
dürfen

Slide 28 - Quizvraag

Du _______ morgen kommen.
A
kann
B
könnst
C
kanst
D
kannst

Slide 29 - Quizvraag

Stel hier een vraag over deze les.

Slide 30 - Open vraag

Slide 31 - Tekstslide