Ontdek de Nederlandse grammatica vanuit het Russisch

Ontdek de Nederlandse grammatica vanuit het Russisch
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Ontdek de Nederlandse grammatica vanuit het Russisch

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
Aan het einde van deze les kun je de basis van de Nederlandse grammatica uitleggen aan iemand die Russisch spreekt.

Slide 2 - Tekstslide

Introduceer het doel van de les en benadruk dat het belangrijk is om te weten waarom we deze taal leren.
Wat weet jij al over de Nederlandse grammatica?

Slide 3 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Waarom Nederlands leren?
Het Nederlands is een belangrijke taal in Europa. Het wordt gesproken in Nederland, België en Suriname. Ook is het een officiële taal van de Europese Unie.

Slide 4 - Tekstslide

Leg uit waarom het belangrijk is om Nederlands te leren. Bespreek de voordelen van het beheersen van de taal.
Basisregels
De Nederlandse grammatica heeft basisregels die je moet kennen. Bijvoorbeeld: de woordvolgorde in een zin is altijd onderwerp-werkwoord-lijdend voorwerp.

Slide 5 - Tekstslide

Geef een overzicht van de basisregels van de Nederlandse grammatica en leg uit waarom ze belangrijk zijn.
Zelfstandige naamwoorden
In het Nederlands hebben zelfstandige naamwoorden een geslacht. Er zijn drie geslachten: mannelijk, vrouwelijk en onzijdig.

Slide 6 - Tekstslide

Beschrijf de verschillende geslachten van zelfstandige naamwoorden en hoe ze worden gebruikt.
Bijvoeglijke naamwoorden
Bijvoeglijke naamwoorden worden gebruikt om zelfstandige naamwoorden te beschrijven. Ze komen voor het zelfstandig naamwoord en worden verbogen naar geslacht en aantal.

Slide 7 - Tekstslide

Beschrijf hoe bijvoeglijke naamwoorden in het Nederlands worden gebruikt en hoe ze worden verbogen.
Werkwoorden
Werkwoorden zijn belangrijk in de Nederlandse taal. Ze worden gebruikt om acties, gebeurtenissen en toestanden uit te drukken.

Slide 8 - Tekstslide

Leg uit wat werkwoorden zijn en waarom ze belangrijk zijn in de Nederlandse grammatica.
Tegenwoordige tijd
In de tegenwoordige tijd wordt een werkwoord gebruikt om een handeling uit te drukken die op dit moment plaatsvindt.

Slide 9 - Tekstslide

Leg uit hoe de tegenwoordige tijd wordt gebruikt in het Nederlands en geef enkele voorbeelden.
Verleden tijd
In de verleden tijd wordt een werkwoord gebruikt om een handeling uit te drukken die in het verleden heeft plaatsgevonden.

Slide 10 - Tekstslide

Leg uit hoe de verleden tijd wordt gebruikt in het Nederlands en geef enkele voorbeelden.
Onvoltooid verleden tijd
In de onvoltooid verleden tijd wordt een werkwoord gebruikt om een handeling uit te drukken die nog niet is afgelopen.

Slide 11 - Tekstslide

Leg uit hoe de onvoltooid verleden tijd wordt gebruikt in het Nederlands en geef enkele voorbeelden.
Voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord wordt gebruikt om aan te geven dat de handeling al is afgerond.

Slide 12 - Tekstslide

Leg uit hoe het voltooid deelwoord wordt gebruikt in het Nederlands en geef enkele voorbeelden.
Voorzetsels
Een voorzetsel wordt gebruikt om de relatie tussen woorden in een zin aan te geven. Bijvoorbeeld: in, op, naast, etc.

Slide 13 - Tekstslide

Beschrijf wat voorzetsels zijn en geef enkele voorbeelden van veelgebruikte voorzetsels in het Nederlands.
Bijwoorden
Een bijwoord wordt gebruikt om een werkwoord, bijvoeglijk naamwoord of ander bijwoord te beschrijven. Bijvoorbeeld: snel, langzaam, goed, etc.

Slide 14 - Tekstslide

Beschrijf wat bijwoorden zijn en hoe ze worden gebruikt in het Nederlands.
Oefenen
Laten we nu oefenen met enkele oefeningen om de Nederlandse grammatica beter te begrijpen.

Slide 15 - Tekstslide

Introduceer enkele oefeningen om de studenten te helpen de Nederlandse grammatica te begrijpen.
Vragen
Zijn er nog vragen over de Nederlandse grammatica?

Slide 16 - Tekstslide

Geef de studenten de gelegenheid om vragen te stellen over de les.
Samenvatting
We hebben vandaag geleerd over de basisregels van de Nederlandse grammatica, zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, werkwoorden, voorzetsels en bijwoorden.

Slide 17 - Tekstslide

Vat de belangrijkste punten van de les samen en geef de studenten de tijd om hun aantekeningen bij te werken.
Einde les
Bedankt voor jullie aandacht en tot de volgende les!

Slide 18 - Tekstslide

Sluit de les af en moedig de studenten aan om verder te gaan met hun taalstudie.
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 19 - Open vraag

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 20 - Open vraag

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 21 - Open vraag

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.