Les 2 Bloedvaten en bloed

Bloedvaten en bloed
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Bloedvaten en bloed

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesonderwerpen
  • anatomie en fysiologie bloedvaten in lichaam
  • je kan bloedvaten benoemen
  • oefenen van via anatomie-online
  • bloeddrukbepalende factoren
  • hoe wordt bloeddruk gereguleerd?
  • samenstelling bloed en de functies van het bloed

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bouw (slag)aders
Tunica intima: laagje glad endotheel.

Tunica media: elastisch bindweefsel en glad spierweefsel. (rekbaar + vat verwijden en vernauwen)

Tunica adventitia: losmazig bindweefsel met kleine bloedvaatjes.

Polsgolf = de in de vaatwanden voelbare verplaatsing van het bloed in de slagaders

Slide 3 - Tekstslide

Bij de geleidelijke overgang van de grote slagaders naar kleinere slagaders zie je de bouw van de tunica media veranderen. Het elastische bindweefsel maakt meer en meer plaats voor glad spierweefsel. 
Vasoconstrictie en vasodilatatie
Bloedvatvernauwing: spiertjes aanspannen

Bloedvatverwijding: ontspannen spiertjes

Arteriolen: kleinste vertakkingen. Zij kunnen bijna geheel sluiten.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Haarvaten = capillairen
Uitwisseling van stoffen tussen het weefselvocht en het bloed.

Alleen tunica intima (laagje glad endotheel met dunne weefselmembraan)

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slagader
Ader

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Met behulp van welke 5 mechanismen kan bloed vanuit de aderen terugstromen naar het hart?

Slide 7 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe kan bloed vanuit aders terugstromen naar het hart?


1. de kleppen;

2. de spierpomp;
3. de slagaderpomp; voortstuwing van bloed door een ader, doordat het bloed in de ernaast  
     gelegen slagader de ader dicht drukt.
4. de adempomp; aanzuiging van bloed in de richting van het hart; de aanzuiging is het gevolg van de onderdruk in de 
     borstholte tijdens de ademhaling. 
5. de hartpomp; kamer trekt samen -> annuli fibrosi (bindweefselringen) naar 
     beneden getrokken -> boezems rekken uit -> drukdaling in boezems -> 
     bloed aangezogen.



Slide 8 - Tekstslide

3. Slagaders en aders liggen op veel plaatsen dicht naast elkaar in een zogenoemde vaatzenuwstreng. Dat is een kokertje van collageen bindweefsel met daarin een ader, een slagader en een zenuw. Bij een polsgolf rekt de slagader uit. Hierdoor drukt de wand van de slagader tegen de omringende structuren. Het bindweefsel van de koker geeft niet mee, maar de wand van de ader wordt naar binnen gedrukt.

5. Tijdens de kamersystole worden de annuli fibrosi naar beneden getrokken, waardoor de boezems uitgerekt worden. Dit veroorzaakt een drukdaling in de boezems, waardoor het bloed in de grote aders aangezogen wordt.
 a. van arterie (slagader) /arteriae (slagaders)
v. van vena (ader)/venae (aders)


Ascendens = stijgend
Descendens = afdalend

  1. Aorta ascendens
  2. aortaboog (arcus aortae)                                 borstaorta 
  3. aorta descendens                                                (aorta thoracica)

                                           
   4. buikaorta (aorta abdominalis)

Truncus pulmonalis



Slide 9 - Tekstslide

Aorta ascendens: alleen kransslagaders ontspringen hieruit. (arteria coronaria)
Ondersleutelbeenslagader = arteria subclavia 
(dextra = rechter en sinistra= linker)

Gemeenschappelijke halsslagader = Arteria carotis communis  

Vanuit rechterkant aorta:
Truncus brachiocephalicus: bloedvat splitst in -> a. subclavia dextra en a. carotis communis dextra.
Vanuit linkerkant aorta:
a. subclavia sinistra en a. carotis communis sinistra


Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoofd
Gemeenschappelijke halsslagaders = Arteria carotis communis, vertakken zich elk in ...
  • de uitwendige uitwendige halsslagaders (arteriae carotides externae)
  • de inwendige halsslagaders (arteriae carotides internae). 

Arteriae carotides internae:  bloedvoorziening van de ogen en de hersenen. 
Arteriae carotides externae: bloedvoorziening van de schildklier, het aangezicht en de zijkant van het hoofd. 

Arteriae vertebrales = wervelslagader: voorzien hersenen van bloed.  

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bovenste ledematen
a. axillaris = okselslagader 

a. brachialis = armslagader. Deze splitst in de elleboog in de spaakbeenslagader (a. radialis) en de ellepijpslagader (a. ulnaris). 

Aan duimzijde ligt a. radialis. (pols voelen)
Aan pinkzijde ligt a. ulnaris.  
-> lopen door tot in handpalm. Boogvormig verbonden met elkaar = handpalmarcaden -> vingerslagaders.

Slide 12 - Tekstslide

Distaal = verder van de romp af.
Romp
a. intercostales = tussenribslagaders : naar rompwand 
a. bronchialis = : naar luchtpijp en het longweefsel

 Direct onder het middenrif ontspringt de truncus coeliacus (ingewandslagader) aan de  aorta abdominalis (buikaorta). ->
  • a. gastrica = maagslagader
  •  a. lienalis = de miltslagader
  • a. hepatica = de leverslagader.  
Ook de alvleesklier en de twaalfvingerige darm worden door vertakkingen van deze drie slagaders van bloed voorzien.
a. mesenterica superior: dunne darm en de eerste helft van de dikke darm.
a. renales = nierslagaders  
a. testicularis = zaadbalslagader
a. ovarica = eierstokslagader
a. mesenterica inferior:  de tweede helft van de dikke darm van bloed voorzien

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onderste ledematen
Distaal, ter hoogte van de derde lendenwervel, splitst de buikaorta in twee bloedvaten:
a. iliaca communis dextra = rechter gemeenschappelijke bekkenslagader.
a. iliaca communis sinistra = de linker gemeenschappelijke bekkenslagader . 
Vertakken verder naar:
a. iliaca interna = de inwendige bekkenslagader: de blaas en de spieren en de huid van de bilstreek. 
a. iliaca externa = de uitwendige bekkenslagader:  deze verlaat de bekkenholte -> a. femoralis = dijbeenslagader. 
Deze splitst weer:
  • a. tibialis = kuitbeenslagader
  • a. fibularis =  scheenbeenslagader 
->  voetarcaden -> teenslagaders 

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Poortader
Grote bloedsomloop: aders vervoeren het bloed van de organen af en naar het hart toe.

 Een uitzondering daarop vormen de aders vanuit het grootste gedeelte van de darmen en een aantal andere buikorganen. 
Deze aders komen samen in de poortader 
(v. portae). 
De poortader voert bloed naar de lever.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Herhaling en oefenen
Maak op anatomie-online de toetsen over de bloedsomloop
timer
15:00

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 17 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Wat meet je nu bij de bloeddruk? Wat gebeurt er bij systole en wat bij diastole?

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Bloeddruk, polsdruk, pols tellen
Systolische druk: bloeddruk tijdens de kamersystole.
Diastolische druk: ontspanning van het hart. 

Het verschil tussen de bovendruk en de onderdruk noem je de polsdruk.

Pols tellen: je telt de hartslag.

Slide 19 - Tekstslide

Een hoge polsdruk ontstaat door verstijving van de wanden van de bloedvaten. Een polsdruk van 60 mmHg of meer geeft een groter risico op hart- en vaataandoeningen.
Bloeddrukbepalende factoren
de vullingstoestand van het bloedvat;

het slagvolume;
de elasticiteit van de vaatwand.

 

Slide 20 - Tekstslide

Bloedvolume 'past' in de vaten. Hevig transpireren: veel vochtverlies. Veel zout eten: veel drinken en vocht vasthouden.
Te veel bloedvaten staan open: bloeddruk daalt. 

Bij inspanning neemt slagvolume toe.

Bloedvaten minder elastisch bij het ouder worden: hogere bloeddruk.
Regulatie van bloeddruk via zenuwen = neurale regulatie
Vanuit vegetatieve zenuwstelsel. 
In verlengde merg ligt hartregulatiecentrum. Ontvangt info vanuit barosensoren. Barosensoren liggen in  wand aorta en halsslagaders: geven veranderingen in arteriële bloeddruk door.
Nervi accelerantes: zenuwen die hartactiviteit stimuleren
Nervus vagus ( zwervende zenuw): hartactiviteit remmen
Vulling  bloedvaten kan ook worden bijgestuurd door centrum.

Regulatie van bloeddruk via hormonen = hormonale regulatie

  • antidiuretisch hormoon; hypothalamus hersenen aangemaakt, bevordert bloeddrukstijging doordat nieren minder water uitscheiden.

  • aldosteron; in bijnier aangemaakt, stimuleert nieren om minder natrium uit te scheiden

  • renine; in nieren aangemaakt, vorming plasma-eiwit angiotensine -> bloedvatvernauwing arteriole + stimuleert aldosteron aanmaak in bijnier -> bloeddrukverhoging.

  • adrenaline en noradrenaline; in bijnier aangemaakt, adrenaline stimuleert vooral de hartactiviteit en noradrenaline veroorzaakt vooral bloedvatvernauwing van de arteriolen van de skeletspieren.



Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Tekstslide

Bloedplasma bestaat voor ruim 90% uit water.
Water komt vanuit het darmkanaal in het bloed terecht. Afvoer van water uit het lichaam gebeurt op meerdere manieren:
door uitscheiding via de nieren;
door transpiratie via de huid;
door de uitademing;
door de ontlasting (in mindere mate).
Water is een uiterst belangrijk oplosmiddel: veel stoffen die via de bloedsomloop worden vervoerd, zijn in het water opgelost.
Zouten in bloedplasma
  • kalium;
  • natrium;
  • chloor;
  • calcium;
  • magnesium;
  • waterstofcarbonaat.

Houden osmotische waarde van het bloed op peil. 

Regelen van bloedvolume en de bloeddruk. Wat gebeurt er bij te veel zout?

Handhaving van de zuurgraad (pH) van het bloed . Het zijn pH-buffers. De pH van bloed is 7,4. 










Slide 23 - Tekstslide

Te veel zouten in het bloed trekken extra water aan. Hierdoor wordt het bloedvolume groter en kan de bloeddruk stijgen.

PH waarde:
Deze waarde moet constant gehouden worden. Is het bloed bijvoorbeeld te zuur, dan kunnen de eiwitten niet goed functioneren en dat is schadelijk voor de celstofwisseling. Waterstofcarbonaat is de belangrijkste buffer van het bloed

Een vloeistof met heel veel waterstofionen is zuur. Zitten er weinig in, dan noem je de vloeistof basisch.
De zuurgraad wordt aangegeven met het symbool pH.

Een vloeistof met heel veel waterstofionen is zuur. 
De pH van neutrale vloeistof is 7.
Zuiver water is neutraal.
Basisch = alkalisch

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies



Algemene functies Plasma-eiwitten in bloedplasma

  1. Veroorzaken een bepaalde osmotische waarde.
  2. De plasma-eiwitten ondersteunen de bufferwerking van de zouten. (pH waarde mede bepalen)
  3. Zorgen voor stroperigheid (viscositeit) van het bloed.
  4. Reservevoorraad brandstof voor het lichaam. (plasma-eiwitten omgezet in glucose)






Drie belangrijkste plasma-eiwitten

  1. Albumine: osmotische waarde
  2. Globulinen: 
  • alfa- en bètaglobulinen: transportfunctie. Ze kunnen suikers, vetten, ijzer, vitaminen en hormonen aan zich binden. 
  • De γ- globulinen, spelen een belangrijke rol bij de afweer van het lichaam. Zijn immunoglobulinen ofwel antistoffen.
3. Stollingsfactoren: bloedstolling, meer dan 10 
     stollingsfactoren activeren.

Je kunt bloed onstolbaar maken door de fibrinogeen eruit te halen. 
Bloedplasma waaruit fibrinogeen is verwijderd, noem je bloedserum. Bloedserum wordt onder andere gebruikt voor transfusies.

Slide 25 - Tekstslide

Bloedstolling: dicht netwerk van eiwitdraden rond de wondranden gevormd
Bloedgassen
Zuurstof (O2):  Een klein deel hiervan lost op in het bloedplasma. Het overgrote deel wordt door de rode bloedcellen vervoerd.

Koolstofdioxide (CO2): lost heel goed op in bloedplasma. Vervoer vindt voornamelijk plaats via het bloedplasma.

Stikstof (N2): Lucht bestaat voor ongeveer 80% uit N2. Je ademt de stikstof in en het gas komt in het bloedplasma terecht. Er gebeurt verder niets mee, je ademt het gewoon weer uit.

Tijdelijk aanwezige stoffen: voedingsstoffen, afvalstoffen, hormonen en vitaminen.

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke bloedcellen bestaan er? Noem ook Latijnse benaming erbij.

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Aanmaak bloedcellen
In rode beenmerg en het lymfatische weefsel. 
Het rode beenmerg zit in de platte beenderen en in de koppen van de pijpbeenderen. 
Lymfatisch weefsel vind je in de lymfoïde organen.
  
Bloedcellen ontstaan uit stamcellen. 

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Rode bloedcellen = erytrocyten
Een druppel bloed bevat ongeveer 260 miljoen rode bloedcellen!
 De cel zit bijna helemaal vol met hemoglobine (Hb) = eiwit waarin ijzeratoom zit.

Hemoglobine kan in een zuurstofrijke omgeving gemakkelijk zuurstof binden.
In een zuurstofarm milieu laat hemoglobine de zuurstof juist gemakkelijk los.
Levensduur 120 dagen.

Aangemaakt in rode beenmerg.
Afbraak dode rode bloedcellen: lever, hierbij komt ijzer en giftige afvalstof bilirubine vrij. 

Slide 29 - Tekstslide

Zo’n 99% van de totale hoeveelheid bloedcellen bestaat uit rode bloedcellen.

Rode bloedcellen zitten propvol met hemoglobine, maar hebben gedurende hun ontwikkeling hun celkern verloren. 

Bilirubine naar gal en via ontlasting uitgescheiden.
Witte bloedcellen = leukocyten
Afweer van het lichaam:
  • ruimen vreemde stoffen en ziekteverwekkers op;
  •  opruimen van oude en zieke lichaamscellen.

Gevormd: in het rode beenmerg en in lymfatische weefsels
Levensduur: enkele dagen tot enkele weken.

  • granulocyten; specialisten in het ‘opeten’ (fagocyteren) van bacteriën. Zitten in bloed en weefsels.


  • monocyten; opruimen van bacteriën en van aangetaste lichaamscellen. Zitten in bloed en weefsels.


  • lymfocyten; immuniteit van het lichaam.

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bloedplaatjes (trombocyten)
Ontstaan door afsnoeringen van stamcellen in het rode beenmerg.

Celplasma omgeven door celmembraan. Zitten vol tromboplastinogeen -> bloedstolling.


Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bloedstolling
  1. plaatselijke bloedvatvernauwing; pijnsignalen -> hersenen -> impulsen naar gladde spiervezels in arteriolen.
  2. propvorming; bloedplaatjes pakken aan elkaar.
  3. bloedstolling; zie nr 4 t/m 8
  4. weefselherstel; histamine stimuleert rondom de wond bloedvatverwijding.

Bloedstelping = hemostase (stap 1 t/m 3)





Slide 32 - Tekstslide

Stap 1:
pijnsignalen naar de hersenen. De hersenen sturen impulsen naar de gladde spiervezels in de wand van de arteriolen vlakbij de wond. De impulsen veroorzaken bloedvatvernauwing; de bloedvaten worden als het ware dichtgeknepen. Nu stroomt er bijna geen bloed meer naar de beschadigde haarvaten. Hierdoor vermindert het bloedverlies.

Stap 3:
1. De aan elkaar geplakte bloedplaatjes bij de wond scheuren open en het tromboplastinogeen komt vrij.
2. Het vrijgekomen tromboplastinogeen is een inactief enzym. In het bloedplasma wordt het geactiveerd tot tromboplastine.
3. Het enzym tromboplastine zet protrombine om in het actieve trombine. Protrombine is een van de stollingsfactoren in het bloedplasma. Bij deze omzetting is calcium nodig; dit zout zit ook in bloedplasma.
4. Op zijn beurt stimuleert trombine de omzetting van de stollingsfactor fibrinogeen in het onoplosbare en taaie draadvormige eiwit fibrine.
5. Fibrinedraden vormen een dicht netwerk in de wondopening. Zo ontstaat een stolsel. In dit fibrinenetwerk blijven de bloedcellen steken.
6. Bij een huidwond krimpen de fibrinedraden door uitdroging aan de lucht. Hierdoor worden de wondranden naar elkaar toegetrokken. Het stolsel wordt daarbij als het ware uitgeknepen, waarbij wondvocht ontstaat. Wondvocht is kleurloos. Wondvocht is bloedplasma zonder fibrinogeen. Het heeft dus dezelfde samenstelling als bloedserum. Het stolsel wordt dikker en droger en verandert in een korst.

Weefselherstel:
De vaatverwijding veroorzaakt meer bloedtoevoer naar het te repareren gebied. Rondom een herstellende wond zie je dan ook dat de huid roder gekleurd is dan de huid iets verderop. Door de extra toevoer van zuurstof en voedingsstoffen kan het weefsel herstellen.
Wat zorgt er voor de rode kleur in rode bloedcellen? Dit kan zuurstof vervoeren.
A
Glucose
B
Koolstofdioxide
C
Glycogeen
D
Hemoglobine

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de belangrijkste taak van de leukocyten?
A
Zuurstof vervoeren
B
Ziekteverwekkers doden
C
Bloed laten stollen
D
Voedingsstoffen vervoeren

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de belangrijkste taak van de trombocyten?
A
Vervoeren van zuurstof
B
Ziekteverwekkers doden
C
Bloed laten stollen
D
Vervoeren voedingsstoffen

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de belangrijkste taak van de erytrocyten?
A
Vervoeren van zuurstof
B
Ziekteverwekkers doden
C
Bloed laten stollen
D
voedingsstoffen vervoeren

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bloedplaatjes
Rode bloedcellen
Witte bloedcellen
Bloedstolling
Afweer
Zuurstof vervoeren
Hemoglobine
Antistoffen maken
Fibrinogeen

Slide 37 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak opdracht 1 t/m 11
Anatomie en fysiologie niveau 4
Module 5.3 Bloed

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 39 - Link

Deze slide heeft geen instructies