Grammar 4 - Preposition of direction.
Voorzetsels van beweging geven aan in welke richting iets of iemand zich beweegt.
Can you throw that rock across the river? (naar de overkant)
The squirrel climed up the tree in Hyde Park. (naar boven)
I fell off my bike. (van... af)
Oh no you missed it! We drove past it already. (voorbij)