NN 3 - LEZEN 1 EN 2 EN 3

NN 3 - LEZEN 1 EN 2
VASTE TEKSTSTRUCTUREN

Je herhaalt wat leesstrategieën zijn.

 Je kan vaste tekststructuren herkennen. 




1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

NN 3 - LEZEN 1 EN 2
VASTE TEKSTSTRUCTUREN

Je herhaalt wat leesstrategieën zijn.

 Je kan vaste tekststructuren herkennen. 




Slide 1 - Tekstslide

Leesstrategieën
Je kent 4 leesstrategieën:

oriënterend lezen 
globaal lezen 
precies lezen 
zoekend lezen

Slide 2 - Tekstslide

hele tekst lezen
onderwerp vd tekst vinden
scannen voor bepaalde info
wat voor soort tekst is het
oriën-terend lezen lezen
globaal lezen
precies lezen
zoekend lezen

Slide 3 - Sleepvraag

Leesstrategieën
Je kent 4 leesstrategieën:

oriënterend lezen (onderwerp van de tekst vinden)
globaal lezen (wat voor soort tekst is het)
precies lezen (hele tekst lezen)
zoekend lezen (scannen voor bepaalde info)

Slide 4 - Tekstslide

Vaste tekststructuren
De meeste teksten bestaan uit

inleiding

middenstuk

slot

Slide 5 - Tekstslide

Vaste tekststructuren
Die driedeling kun je terugzien in verschillende 

vaste tekststructuren

Er zijn er veel, jullie moeten er 7 kennen 

Slide 6 - Tekstslide

1. aspectenstructuur
De aspectenstructuur geeft verschillende kenmerken van het onderwerp 




Voorbeeld: recensie




Voor
inleiding
onderwerp
middenstuk
diverse aspecten van het onderwerp
slot
samenvatting

Slide 7 - Tekstslide

2. verleden/heden/toekomststructuur
De verleden/heden/toekomststructuur geeft een vergelijking tussen vroeger en nu 




Voorbeeld: Geschiedenis van Nederland 1921-2021




Voor
inleiding
onderwerp
middenstuk
situatie vroeger - situatie nu
slot
conclusie of situatie in de toekomst

Slide 8 - Tekstslide

3. voor- en nadelenstructuur
De voor- en nadelenstructuur geeft verschillende kanten van een onderwerp 




Voorbeeld: Wel of geen kortere zomervakantie?




Voor
inleiding
onderwerp, vraag of stelling
middenstuk
voor- en nadelen
slot
afweging 

Slide 9 - Tekstslide

4. vraag/antwoordstructuur
De vraag/antwoordstructuur beantwoordt een vraagstuk in de tekst




Voorbeeld: Hoe verzorg je een hond?




Voor
inleiding
vraag
middenstuk
antwoorden
slot
samenvatting 

Slide 10 - Tekstslide

5. argumentatiestructuur
De argumentatiestructuur beantwoordt een vraagstuk in de tekst




Voorbeeld: betoog, debat




Voor
inleiding
standpunt
middenstuk
argumenten voor en tegen
slot
herhaling stelling

Slide 11 - Tekstslide

6. probleem/oplossingstructuur
De probleem/oplossingstructuur biedt een oplossing voor een probleem




Voorbeeld: Stikstof verminderen in Nederland




Voor
inleiding
probleem
middenstuk
gevolgen/oorzaken/oplossingen
slot
de beste oplossing

Slide 12 - Tekstslide

7. verklaringsstructuur
De verklaringsstructuur verklaart een bepaald verschijnsel




Voorbeeld: Waarom draait de aarde om de zon?




Voor
inleiding
bepaald verschijnsel
middenstuk
kenmerken/voorbeelden
slot
samenvatting

Slide 13 - Tekstslide

Kortom, ook al is alcohol niet gezond, het kan wel voor hele leuke avonden zorgen.
A
verklaringsstructuur
B
argumentatiestructuur
C
vraag/antwoordstructuur
D
voor/nadelenstructuur

Slide 14 - Quizvraag

In de volgende alinea worden de geschiedenis, de topografie en de cultuur van Spanje besproken.
A
verklaringsstructuur
B
aspectenstructuur
C
verleden/hedenstructuur
D
voor/nadelenstructuur

Slide 15 - Quizvraag

Het vieren van Sinterklaas is door de jaren heen erg veranderd in de Nederlandse cultuur.
A
verklaringsstructuur
B
aspectenstructuur
C
verleden/hedenstructuur
D
voor/nadelenstructuur

Slide 16 - Quizvraag

Isaac Newton heeft in verschillende stukken geschreven over het fenomeen zwaartekracht.
A
verklaringsstructuur
B
argumentatiestructuur
C
vraag/antwoordstructuur
D
voor/nadelenstructuur

Slide 17 - Quizvraag

Nederland moet minder vlees eten, maar de boeren moeten nog wel een inkomen houden, bv. door champignonteelt.
A
verklaringsstructuur
B
argumentatiestructuur
C
probleem/oplossingstructuur
D
voor/nadelenstructuur

Slide 18 - Quizvraag

Dit document geeft tips over wat je allemaal moet doen om een huis te kunnen kopen.
A
vraag/antwoordstructuur
B
aspectenstructuur
C
verleden/hedenstructuur
D
voor/nadelenstructuur

Slide 19 - Quizvraag

NN 3 - LEZEN 3 
ARGUMENTATIESTRUCTUREN


 Je herhaalt wat feiten/meningen/argumenten zijn

Je kan argumentatiestructuren herkennen. 




Slide 20 - Tekstslide

feit
mening / standpunt
argument
waarmee je iets onderbouwt
iets wat waar of niet waar is
wat iemand vindt

Slide 21 - Sleepvraag

feiten/meningen/argumenten
Feiten: kun je controleren (is het waar / niet waar?)

Meningen: iets wat iemand vindt (eens of oneens zijn)

Argumenten: uitleg waarom iemand iets vindt (signaalwoorden: want, omdat, namelijk...)


Slide 22 - Tekstslide


Het Schaersvoorde heeft 2 gymzalen.
A
feit
B
mening
C
argument

Slide 23 - Quizvraag


Het Schaersvoorde staat op een mooie plek,
A
feit
B
mening
C
argument

Slide 24 - Quizvraag


want er staan veel bomen rondom de school.
A
feit
B
mening
C
argument

Slide 25 - Quizvraag

Staat hier een feit, mening of argument?

Ik vind 'The Cell' een spannende film.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 26 - Quizvraag

Staat hier een feit, mening of argument?

Morgen moet ik naar de tandarts.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 27 - Quizvraag

argumentatiestructuren
Enkelvoudige argumentatie:
schrijver gebruikt 1 argument

Zomervakantie moet korter want leerlingen vergeten anders alles wat ze geleerd hebben.



Slide 28 - Tekstslide

argumentatiestructuren
 
Meervoudige argumentatie:
schrijver gebruikt 2 of meer argumenten

Zomervakantie moet korter, want leerlingen vergeten anders alles wat ze geleerd hebben en ouders kunnen niet zoveel vrij krijgen.


Slide 29 - Tekstslide

argumentatiestructuren
onderschikkende argumentatie:
schrijver gebruikt argumenten die andere argumenten ondersteunen

Zomervakantie moet korter want leerlingen vergeten anders alles wat ze geleerd hebben omdat ze dan heel lang geen les hebben gehad.



Slide 30 - Tekstslide

Ik zwem liever in het zwembad dan in de zee, want dat vind ik schoner.
A
enkelvoudig
B
meervoudig
C
onderschikkend

Slide 31 - Quizvraag

Ik zwem liever in het zwembad dan in de zee, want dat vind ik schoner, omdat er geen vissen zijn.
A
enkelvoudig
B
meervoudig
C
onderschikkend

Slide 32 - Quizvraag

Ik zwem liever in het zwembad dan in de zee, want dat vind ik schoner en er zijn betere faciliteiten.
A
enkelvoudig
B
meervoudig
C
onderschikkend

Slide 33 - Quizvraag

aan de slag - LEZEN  H2 enH3
 Ga oefenen voor de leestoets van 24 maart as. 
Tijd over? Ga dan online Woordenschat H1 t/m H3 oefenen voor de toets van 29 maart as. 





Slide 34 - Tekstslide