Casus (zie ook boek p104)
Je werkt als pedagogisch medewerker bij een bso. Een van de kinderen is Emila (9 jaar). De afgelopen dagen had je de indruk dat er iets aan de hand was met Emila, maar als je ernaar vroeg, kreeg je te horen dat er niks was.
Vandaag spelen de anderen buiten en tref je Emila binnen aan. Dat is nog nooit gebeurd. Je besluit bij haar te gaan zitten en vraagt: 'Emila, kan ik je misschien helpen?'
Eerst zegt Emila niks, dan slaat ze de handen voor haar ogen. Als je ziet dat ze vecht tegen haar tranen wrijf je over haar rug en zeg je: 'Ach meisje toch. Het valt vast niet mee.'
'Ik heb iets vreselijks doms, stoms gedaan', zegt Emila dan.