Goede zin - Tijd, manier, plaats -studieles

GT-les spelling en grammatica
bewerkt door CW
onderwerp: zinsbouw
doel  theorie / oefenen
sept 2022
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

GT-les spelling en grammatica
bewerkt door CW
onderwerp: zinsbouw
doel  theorie / oefenen
sept 2022

Slide 1 - Tekstslide

spelling en grammatica
Goede zinnen maken

Slide 2 - Tekstslide

Uit hoeveel woorden bestaat de kortste Nederlandse zin?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 3 - Quizvraag

Een goede zin....
  • Begint met een hoofdletter
  • Heeft een onderwerp: iets of iemand die iets doet
  • Heeft een persoonsvorm: werkwoord , vorm hoort bij het onderwerp.
  • Wordt afgesloten met een punt, of een vraagteken of uitroepteken.

Slide 4 - Tekstslide

Stel jezelf voor in drie zinnen.

Slide 5 - Open vraag

Wat vind jij moeilijk bij spelling en grammatica? Schrijf kort op.

Slide 6 - Open vraag

Herhaling zinsbouw

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Wat is de goede woordvolgorde in een normale zin?
tweede werkwoord
1
2
3
4
de rest
onderwerp
persoonsvorm

Slide 9 - Sleepvraag

Wat is de goede woordvolgorde in een normale zin? Maak de goede  zin met de woorden
leren
1
2
3
4
Nederlands
Zij
wil

Slide 10 - Sleepvraag

De woordvolgorde van de rest van de zin.

De woordvolgorde in de rest van de zin.

Het meeste gebruik je:
tijd - manier - plaats.


Ik ben gisteren met de auto naar huis gereden.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Woordvolgorde
Schrijf de woorden in de juiste volgorde.
Denk eraan: het woord met de HOOFDLETTER is het eerste woord van de zin.

Slide 13 - Tekstslide

begint-De les-negen-uur-om

Slide 14 - Open vraag

geslapen-Ik-tien-uur-heb-tot

Slide 15 - Open vraag

Hij-gekocht-fiets-nieuwe-heeft-een

Slide 16 - Open vraag

Gisteren - ik - gekocht - heb - een Nederlands woordenboek

Slide 17 - Open vraag

een paar dagen - Ik - met vrienden - ga - naar Parijs

Slide 18 - Open vraag

Zullen - gaan - we - volgende week vrijdag - naar het zwembad?

Slide 19 - Open vraag

je - Ben - geweest - in Amsterdam - wel eens?

Slide 20 - Open vraag

ben-jij-op-school-niet-Waarom?

Slide 21 - Open vraag

Staan de woorden in deze zin op de goede plaats?

Bijna elke dag ze gaan naar het buurthuis.
A
ja
B
nee

Slide 22 - Quizvraag

Staan de woorden in deze zin op de goede plaats?

In de bibliotheek lezen ze een boek.
A
ja
B
nee

Slide 23 - Quizvraag

Staan de woorden in deze zin op de goede plaats?

Dichtbij hun huis is een bioscoop.
A
ja
B
nee

Slide 24 - Quizvraag

Staan de woorden in deze zin op de goede plaats?

Dan ze gezellig praten met anderen.
A
ja
B
nee

Slide 25 - Quizvraag

Waar staan de woorden op de goede plaats?
A
Ik ga morgen toe naar school.
B
Ik morgen ga naar school toe.
C
Ik ga morgen naar school toe.
D
Ik ga naar school morgen toe.

Slide 26 - Quizvraag

Waar staan de woorden op de goede plaats?
A
Wij hebben een auto nieuwe gekocht.
B
Wij hebben gekocht een auto nieuwe.
C
Gekocht hebben wij een nieuwe auto.
D
Wij hebben een nieuwe auto gekocht.

Slide 27 - Quizvraag

Waar staan de woorden op de goede plaats?
A
Hebben jullie morgen geen huiswerk?
B
Morgen hebben jullie geen huiswerk.
C
Jullie hebben morgen geen huiswerk.
D
Jullie hebben geen huiswerk morgen.

Slide 28 - Quizvraag

Hoe vond je deze les?
πŸ˜’πŸ™πŸ˜πŸ™‚πŸ˜ƒ

Slide 29 - Poll

Einde van de les

Slide 30 - Tekstslide