2. grammatica koppelwerkwoord

- Nakijken Over taal H3
- Herhalen hww en zww
- Uitleg kww
- Huiswerk maken
  • Nakijken Over taal H3
  • Herhalen hww en zww
  • Uitleg kww
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

- Nakijken Over taal H3
- Herhalen hww en zww
- Uitleg kww
- Huiswerk maken
  • Nakijken Over taal H3
  • Herhalen hww en zww
  • Uitleg kww

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Woordsoortbenoeming:
- Je weet wat werkwoorden zijn.
- Je kunt de werkwoorden in een zin benoemen:
     -  Zelfstandig werkwoord
     -  Hulpwerkwoord
      - Nieuw: koppelwerkwoord 

Slide 2 - Tekstslide

Nakijken huiswerk

- Huiswerkcontrole

- Nakijken huiswerk met nakijkboekje of nakijkstencil

- Over taal H3: 1 en 2


10 minuten

Slide 3 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen een hulpwerkwoord en een zelfstandig werkwoord?

Slide 4 - Open vraag

Zelfstandig werkwoord
  • Zww
  • Belangrijkste ww in de zin
  • Kan er maar één van zijn
  • Staat vaak achterin de zin
  • Infinitief of vdw


Ik heb net gefietst.
Hij liep mij te imiteren.
Hulpwerkwoord
  • Hww
  • Helpt een zww
  • Kunnen er meer van zijn
  • Staat NOOIT alleen in een zin



Ik heb net gefietst.
Hij liep mij te imiteren.

Slide 5 - Tekstslide

Benoem de hww en zww.
1 Wil je voor mij een telefoonhoesje via die internetsite bestellen?
2 Helaas is mijn vorige hoesje gestolen.
3 Morgen betaal ik je alvast voor de bestelling.
4 Over hoeveel dagen wordt de bestelling afgeleverd?

Slide 6 - Tekstslide

Benoem de hww en zww.
1 Wil je voor mij een telefoonhoesje via die internetsite bestellen?
2 Helaas is mijn vorige hoesje gestolen.
3 Morgen betaal ik je alvast voor de bestelling.
4 Over hoeveel dagen wordt de bestelling afgeleverd?

Slide 7 - Tekstslide

Benoem de hww en zww.
1 Wil je voor mij een telefoonhoesje via die internetsite bestellen?
2 Helaas is mijn vorige hoesje gestolen.
3 Morgen betaal ik je alvast voor de bestelling.
4 Over hoeveel dagen wordt de bestelling afgeleverd?

Slide 8 - Tekstslide

Benoem de hww en zww.
1 Wil je voor mij een telefoonhoesje via die internetsite bestellen?
2 Helaas is mijn vorige hoesje gestolen.
3 Morgen betaal ik je alvast voor de bestelling.
4 Over hoeveel dagen wordt de bestelling afgeleverd?

Slide 9 - Tekstslide

Benoem de hww en zww.
1 Wil je voor mij een telefoonhoesje via die internetsite bestellen?
2 Helaas is mijn vorige hoesje gestolen.
3 Morgen betaal ik je alvast voor de bestelling.
4 Over hoeveel dagen wordt de bestelling afgeleverd?

Slide 10 - Tekstslide

Zij rent in het bos.
Hij is directeur.

Slide 11 - Tekstslide

Zij rent in het bos.
Hij is directeur.
Wat zijn de werkwoorden?

Slide 12 - Tekstslide

Zij rent in het bos.
Hij is directeur.
Wat is het verschil in betekenis?

Slide 13 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen tussen de zinnen?
- Zij rent in het bos.
- Hij is directeur.

Slide 14 - Open vraag

Het koppelwerkwoord (aantekening)
  • Een vorm van zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen (ezelsbruggetje: ZWABBELS+HDV)
  • Het onderwerp is iets (GEEN HANDELING)!
  • Koppelwerkwoord koppelt het onderwerp aan een eigenschap of toestand (vaak een znw of bijv. nw.)
  • TIP: je kunt de eerste drie koppelwerkwoorden door elkaar vervangen.
  • Hoofdwerkwoord bij een naamwoordelijk gezegde (H4).

Slide 15 - Tekstslide

Schema werkwoorden (aantekening)
Belangrijkste werkwoord
Hulpwerkwoord
Koppelwerkwoord
Zelfstandig
werkwoord
Onderwerp doet iets
Onderwerp is iets
Werkwoord-
elijk
gezegde
Naamwoord-elijk
gezegde

Slide 16 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde:

Één ww zww

Twee ww = hww + zww

Drie ww = hww + hww + zww
Naamwoordelijk gezegde:

Één ww = kww

Twee ww = hww + kww

Drie ww = hww + hww + kww

Slide 17 - Tekstslide

Benoem de ww:
Gisteren leek mijn kat erg ziek.
A
Leek = hww
B
Leek = kww
C
Leek = zww

Slide 18 - Quizvraag

Benoem de ww:
Dat boek van jou lijkt mij erg goed!
A
lijkt = hww
B
lijkt = kww
C
lijkt = zww

Slide 19 - Quizvraag

Benoem de ww:
Hij schijnt met een lamp in het donker.
A
schijnt = hww
B
schijnt = kww
C
schijnt = zww

Slide 20 - Quizvraag

Benoem de ww:
Ik ben naar Spanje geweest.
A
ben= hww geweest = kww
B
ben = hww geweest = zww
C
ben = zww geweest = hww
D
ben = zww geweest = zww

Slide 21 - Quizvraag

Benoem de ww:
Later wordt mijn broer tandarts.
A
wordt = hww
B
wordt = zww
C
wordt = kww

Slide 22 - Quizvraag

Presentaties
- zelfgekozen onderwerp (actueel)
- met 3 personen 15.00 minuten praten
- creatieve inleiding / slot
- goede opbouw: inhoudsopgave en logische volgorde 
- meegenomen presentatiematerialen
- presentatievaardigheid: stemgebruik, volume, houding, tempo, klasinkijken, uit het hoofd/spreekkaartjes 

Slide 23 - Tekstslide

2E/G
18 maart:           3 groepjes ABC
19 maart:           3 groepje DEF
1 april:                 3 groepjes GHI
2 april:                1 groepjes J

Slide 24 - Tekstslide

groepjes
A: Tijmen, Amy, Bo                      H: Joost, Mees, Marc H
B: Leonard, Matthias, Bart      I: Jolijn, Justin, Daan
C: Patrick, Jonathan, Niels      J: Loïs, Tristan, Ronan
D: Jovi, Dannah, Kars
E: Wilco, Ryan, Lars
F: Naut, Mitchel, Tabitha
G: Chyenne, Mark T, Melvin

Slide 25 - Tekstslide

2D
19 maart:           3 groepjes ABC
21 maart:           3 groepje DEF
2 april:                 3 groepjes GHI
4 april:                1 groepjes J

Slide 26 - Tekstslide

Groepjes
A: Maureen, Jorn R, Marit         H: Julia, Sjoerd, Wessel
B: Guus, Lean, Daan G                 I: Marloes, Robert, Wessel, Sharon
C: Dana, Lennard B, Floris         J: Daan B, Jorn A, Lennart H
D: Nikki, Kevin, Naomi
E: Robin, Marijn, Joost
F: Juliet, Wilmar, Marije
G: Jaymi, Tera, Rick

Slide 27 - Tekstslide

Huiswerk
2H: 10, 11 (1), 12 en 14 (Gram. H3) 


Slide 28 - Tekstslide