Werkwoorden + Grammatica

Werkwoorden + Grammatica
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Werkwoorden + Grammatica

Slide 1 - Tekstslide

Wat is directe rede?

Slide 2 - Woordweb

Directe rede

Soms staan zinnen in de directe rede.
Ik zei: 'Ik heb een raadsel.'
Er staat dan precies wat er gezegd is. Dat heet citeren. Het stukje dat gezegd wordt heet dus een citaat. 
Tip: Het geciteerde deel staat tussen aanhalingstekens. Dit is wel belangrijk en komt op de middelbare school ook terug. 

1. Alles wat gezegd wordt, moet je schrijven tussen aanhalingstekens. De punt dus ook!
2. Als degene die iets zegt vooraan staat, moet je een dubbele punt schrijven. Daarna komt een hoofdletter. 
Voorbeeld: Ik zei: 'Ik heb een raadsel.'
Voorbeeld: Mijn neef vroeg: 'Is het moeilijk?'
3. Let op de plaats van de aanhalingstekens, de komma en het vraagteken.
Voorbeeld: 'Ik heb een raadsel' , zei ik.
Voorbeeld: 'Is het een moeilijk raadsel? ', vroeg mijn neef.

Slide 3 - Tekstslide

Zet de leestekens van deze zin op de juiste plek:
ik zei ik heb een raadsel

Slide 4 - Open vraag

Zet de leestekens van deze zin op de juiste plek:
is het een moeilijk raadsel vroeg mijn neef

Slide 5 - Open vraag

Zet de leestekens van deze zin op de juiste plek:
dat valt wel mee zei ik

Slide 6 - Open vraag

Zet de leestekens van deze zin op de juiste plek:
ga je mee naar het concert vroeg dave

Slide 7 - Open vraag

Zet de leestekens van deze zin op de juiste plek:
hoera riep de juf

Slide 8 - Open vraag

Indirecte rede
Je hebt ook nog de indirecte rede waar geen aanhalingstekens staan.
Voorbeeld: Ik zei dat ik een raadsel heb.
Voorbeeld: Mijn moeder vroeg of het een moeilijk raadsel was.
Voorbeeld: Ik zei dat dat wel mee viel.

Slide 9 - Tekstslide

Zet deze zin in de indirecte rede
De juf zei: 'Ik vind jullie lief.'

Slide 10 - Open vraag

Zet deze zin in de indirecte rede
De meester vroeg: 'Is de juf gek geworden?'

Slide 11 - Open vraag

Zet deze zin in de indirecte rede
De juf zei: 'Ik heb altijd gelijk.'

Slide 12 - Open vraag

Samen maken
We maken samen een aantal opgaven van blz. 56 en 57.

Opdracht A,B, D en E doen we samen.
C en G slaan we over.
F maak je alleen.

Slide 13 - Tekstslide

Zelfstandig werken
Maak blz. 57 (alleen opdracht F)
Maak blz. 58 (niks overslaan)
Zelf nakijken
Klaar? Spellingsmol (10*)
Klaar? Werkwoordpaard (15*)
Klaar? Grammaticaklussers (5*)
Klaar? TaalBlobs
Klaar? 2 pakketten spellingoefenen + 2 taaloefenen (als je nog niet hebt gedaan)
Klaar? Werkblad bij de juf halen
Klaar? Spelletje/tekenen


Slide 14 - Tekstslide

Grammatica
Het gaat vandaag over vragende voornaamwoorden. Dit zijn woorden die vragen naar iets of iemand.
Voorbeelden: wie, wat, welk, welke, wiens, wat voor een, wanneer, waarom, waar, hoeveel, hoe

Meestal staat het vooraan in de zin. Soms staat het ook ergens anders.

Slide 15 - Tekstslide

Zoek het vragende voornaamwoord in de zin:
Wie weet het antwoord?

Slide 16 - Open vraag

Zoek het vragende voornaamwoord in de zin:
Bij welke vraag ben jij?

Slide 17 - Open vraag

Zoek het vragende voornaamwoord in de zin:
Wat voor kleren trek je morgen aan?

Slide 18 - Open vraag

Zoek het vragende voornaamwoord in de zin:
Welk boek lees jij?

Slide 19 - Open vraag

Zoek het vragende voornaamwoord in de zin:
Wiens jas is dit?

Slide 20 - Open vraag

Zoek het vragende voornaamwoord in de zin:
Weet jij bij welke vraag we zijn?

Slide 21 - Open vraag

Zoek het vragende voornaamwoord in de zin:
Wat voor jongen is jouw neef?

Slide 22 - Open vraag

Herhaling
Lidwoord: de, het, een
Zelfstandig naamwoord: dingen, dieren of mensen
Bijvoeglijk naamwoord: dingen die je kunt zijn (bejaard, jong, mooi, lief)
Werkwoord: iets dat je kunt doen
Voorzetsel: denk aan de kast (op, naast, onder)
Aanwijzend voornaamwoord: waar je naar kunt wijzen (die, dat, deze)
Persoonlijk voornaamwoord: wie het doet of zegt (ik, jij, hij)
Bezittelijk voornaamwoord: van wie het is (mijn, jouw)

Slide 23 - Tekstslide

Samen maken
We gaan een aantal opgaven op blz. 60+61 samen maken.

We maken samen A, D en F
Je maakt zelf B, C en E

Slide 24 - Tekstslide

Zelfstandig werken
Maak blz. 60+61 (alleen nog B, C en E)
Maak blz. 59 (oefening F overslaan)
Zelf nakijken
Klaar? Spellingsmol (10*)
Klaar? Werkwoordpaard (15*)
Klaar? Grammaticaklussers (5*)
Klaar? TaalBlobs
Klaar? 2 pakketten spellingoefenen + 2 taaloefenen (als je nog niet hebt gedaan)
Klaar? Werkblad bij de juf halen
Klaar? Spelletje/tekenen

Slide 25 - Tekstslide