Verkeer 29-03-2021

• Basisschool

Wanneer steek je je hand uit in het verkeer?

1. Als je wilt afslaan
2. Als je rechtdoor wilt
3. Als je wilt stoppen
4. Als je met 1 hand fietst

Je gebruikt je bel om een ander te waarschuwen. Welk voorbeeld is fout?

1. Je wilt je vrienden groeten
2. Je wilt laten weten dat je eraan komt
3. Je laat merken dat je in gaat halen.

Tekens in het verkeer.
Welke lichten branden hier?

1. Achteruit rij lichten
2. Remlichten
3. Knipperlichten.
4. Koplampen

Sanne en Floor naderen het einde van het fietspad. Ze willen naast elkaar fietsen.

Welke vraag hoort hier niet bij?

1. Is het wegdek goed begaanbaar?
2. Is het druk op de weg?
3. Staat er een obstakel op de weg?
4. Is de weg breed genoeg?

Bekijk de afbeelding.
De weg is breed genoeg.
Er rijden veel auto's.
Hoe kunnen Floor en Sanne het beste gaan fietsen?

1. Afstappen en met de fiets aan de hand gaan lopen.
2. Ze kunnen het best aan de linkerkant gaan fietsen.
3. Achter elkaar, want het is druk op de weg.
4. Naast elkaar. De weg is breed genoeg.

Bekijk de afbeelding.

Sanne en Floor fietsen samen.
Ze willen een voetganger in halen. Wat moeten ze doen?

1. Ze kunnen samen blijven fietsen. De weg is namelijk breed.
2. Achter elkaar fietsen en de voetganger inhalen.
3. Zoveel mogelijk naar links en samen de voetganger inhalen.
4. Ze kunnen samen fietsen. Het is rustig op de weg.

Wat kun je zeggen over de manier waarop de bagage meegenomen wordt.

1. Er kan nog meer bagage in de bak.
2. Er zit teveel bagage in de bak. Het valt het bijna uit.
3. De bagage is te licht.
4. In een bakfiets kun je zoveel mogelijk bagage meenemen.

De tas is te zwaar. Daarom laat Maud haar tas op de bagagedrager steunen.

Welke zin hoort er niet bij?

1. De tas kan achter het zadel blijven hangen.
2. Maud heeft een last van haar zware tas.
3. Maud kan haar evenwicht verliezen.
4. Het sturen gaat lastig.

Je ziet een oversteekplaats voor fietsers.

Welke uitspraak hoort bij deze foto?

1. Fietsers hebben hier voorrang.
2. Auto's moeten hier stoppen voor fietsers.
3. Voorrang wordt via verkeerslichten geregeld.
4. Fietser kunnen van beide kanten oversteken.

Op de eerste rijbaan zijn geen auto's, dus steekt Nienke over. Op de tweede rijbaan komen wel auto's aan.
Wat moet Nienke doen.

1. In het midden van de oversteekplaats stoppen.
2. Hard bellen met haar fietsbel.
3. Ze mag doorfietsen, want de auto moet voor haar stoppen
4. Ze kan beter terugfietsen.

Waar waarschuwt dit verkeersbord voor?

1. Pas op! Fietsers hebben hier voorrang.
2. Pas op! Er volgt een zebrapad voor fietsers.
3. Pas op! Er kunnen fietsers op de rijbaan staan.
4. Pas op! Er volgt een plaats waar fietsers van beide kanten kunnen oversteken.

Kijk naar de afbeelding.
Vera wil linksaf slaan.

Moet zij Mees voor laten gaan?

1. Dat kun je niet weten.
2. Nee, Mees moet Vera voor laten gaan.
3. Ja, Mees gaat rechtdoor op dezelfde weg.

Kijk naar de afbeelding.
Vera wil linksaf slaan.

Moet zij Tess voor laten gaan?

1. Dat kun je niet weten.
2. Nee, Tess is een voetganger.
3. Ja, Tess gaat rechtdoor op dezelfde weg.
4. Tess moet Vera voor laten gaan.

Sem wil op zijn fiets linksaf slaan.
Moet hij Anne voor laten gaan?

1. Dat kun je niet weten.
2. Ja, Anne wil rechtdoor lopen.
3. Nee, voetgangers hebben nooit voorrang.
4. Nee, Anne gaat niet rechtdoor op dezelfde weg.

Sem wil op zijn fiets linksaf slaan.
Moet hij Karlijn voor laten gaan?

1. Dat kun je niet weten.
2. Ja, Karlijn gaat rechtdoor op dezelfde weg.
3. Nee, Karlijn moet Sem voor laten gaan.

Tom fietst buiten de bebouwde kom. De bus staat bij een halte en wil wegrijden. Moet hij de bus voor laten gaan?

1. Dat kun je niet weten.
2. Ja, als de bus weg wil rijden heeft de bus altijd voorrang.
3. Nee, de bus heeft alleen voorrang in de bebouwde kom.

Bekijk de afbeelding.
Bij een zebrapad hebben voetgangers altijd voorrang. Waaraan kan je nog meer zien dat je voorrang moet geven?

1. Aan het verkeersbord
2. Aan de haaientanden op het wegdek.
3. Aan het verkeerslicht.
4. Dat kan je niet weten.

Henk is voetganger en Toos is op de fiets en is dus bestuurder. Wat moet Toos doen, zodat zij ook het zebrapad mag oversteken?

1. Afstappen en met de fiets aan de hand oversteken.
2. Rustig doorfietsen en oversteken.
3. De fiets aan de kant zetten en oversteken.
4. Ze mag niet oversteken. Ze moet de fietsstrook gebruiken en daar wandelen.

Wouter en Valentijn zijn aan het skeeleren. Mogen zij via de zebra oversteken?

1. Nee.
2. Ja.

Waar moet je voor zorgen als je in het donker de straat op gaat?

1. Donkere kleding en verlichting aan.
2. Zorg dat je gezien wordt, want dit is spannend.
3. Opvallende kleding dragen en de verlichting aan.
4. Opvallende kleding, verlichting aan en op tijd bellen.

Wat betekent dit bord?

1. Eenrichtingsweg.
2. Hier naar boven.
3. Voorsorteervak.
4. Hier moet je naar toe.

Wat betekent dit bord?

1. Er zijn twee rijbanen.
2. De tegenligger heeft voorrang.
3. De tegenligger moet stoppen.
4. Je kunt alleen maar rechts rijden.

Wat betekent dit bord?

1. Je moet hier een bocht maken.
2. Verboden te keren.
3. Pas op! Scherpe bocht naar links.
4. Je moet hier een bocht naar links maken.

Goed geoefend!!