Mavo 2 les 43

1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, k, gLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Welkom M2

* Lezen
* Dictee
* Instructie
* Aan de slag 
* Afsluiten



Slide 2 - Tekstslide

STILLEZEN
timer
15:00

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Dictee oefenen
Dictee oefenen

Slide 5 - Tekstslide

DICTEE DICTEE DICTEE DICTEE
* Joodse
* Israël
* Hamas
* capuchon
* keppeltje

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Link

Theorie
Voorvoegsels plak je voor een grondwoord
Achtervoegsels plak je achter een grondwoord

Bijvoorbeeld:
on-aardig
humor-loos
a-sociaal

Slide 8 - Tekstslide

Voorvoegsel
Bij sommige woorden kun je een stukje voor het woord toevoegen; een voorvoegsel.
De betekenis van het woord verandert door een voorvoegsel.

Voorbeelden van voorvoegsels: her- : herexamen
                                                                    in- : informeel
                                                                    on- : onjuist

Slide 9 - Tekstslide

Voorvoegsel
Veel voorkomende voorvoegsels
ex- 
her- 
wan-
her-

Slide 10 - Tekstslide

2.5 Theorie achtervoegsels 
 De betekenis van het woord verandert als je er een achtervoegsel achter zet.
  


2.5 Theorie achtervoegsels

Slide 11 - Tekstslide

Wat betekent het voorvoegsel anti-
A
voor
B
tegen

Slide 12 - Quizvraag

Wat betekent het voorvoegsel inter-
A
tussen
B
door

Slide 13 - Quizvraag

Wat ga je nu doen:
* Cursus 4 § 4 maken in stilte en alleen
* Klaar: Cursus 6 § 3 maken







timer
10:00

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Link

Slide 16 - Tekstslide

Theorie verwijswoorden

Slide 17 - Tekstslide

Theorie verwijswoorden
Stappenplan

Stap 1. 
Zoek uit naar welk woord verwezen wordt.

Slide 18 - Tekstslide

Op de ... moet een verwijswoord. Naar welk woorden wordt verwezen?
Door de coronacrisis kunnen de leerlingen niet naar school, hoewel ... dat wel graag willen.

Slide 19 - Open vraag

Theorie verwijswoorden
Stappenplan
Stap 2. 
Staat het woord waarnaar verwezen wordt, in het enkelvoud of in het meervoud?
                                      --> Meervoud: direct naar stap 4
                                      --> Enkelvoud: eerst stap 3, dan stap 4

Slide 20 - Tekstslide

Op de ... moet een verwijswoord. 1. Naar welk woorden wordt verwezen? 2. Is dit meervoud of enkelvoud?
De meisjes kunnen niet shoppen in de kledingwinkels, want ... mogen ze niet in.

Slide 21 - Open vraag

Theorie verwijswoorden
Stappenplan
Stap 3. 
Verwijst het naar een woord in het enkelvoud? Bepaal dan het geslacht van het woord waarnaar verwezen wordt.
Let op het lidwoord! 
                                  de-woorden  --> m(annelijk) of v(rouwelijk)
                                  het-woorden --> o(nzijdig)


Slide 22 - Tekstslide

de- of het-woord?

haar stoel
A
de
B
het

Slide 23 - Quizvraag

de- of het-woord?

zijn boek
A
de
B
het

Slide 24 - Quizvraag

Theorie verwijswoorden
Stappenplan
Bij stap 3. 
Of een woord m(annelijk)of v(rouwelijk) is, zie je in het woordenboek:




Slide 25 - Tekstslide

Theorie verwijswoorden
Stappenplan
Stap 4. 
Bepaal het juiste verwijswoord
 Meervoud                                              Enkelvoud
 zij/ze, hen, hun, die, deze              m   hij, hem, zijn, die, deze
                                                                        zij/ze, haar, die, deze
                                                                    o     het, zijn, dit, dat





Slide 26 - Tekstslide

Vul het juiste verwijswoord in:

De jongen ... daar fietst, ken ik.
A
die
B
deze
C
dat
D
dit

Slide 27 - Quizvraag

Vul het juiste verwijswoord in:

Het meisje ... daar loopt, ken ik.
A
die
B
deze
C
dat
D
dit

Slide 28 - Quizvraag

Wat ga je nu doen:
* Cursus 4 § 4 maken in stilte en alleen
* Klaar: Cursus 6 § 3 maken in tweetallen (niet meer)
Dit is ook het huiswerk. 







timer
10:00

Slide 29 - Tekstslide