de futur proche

1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

de futur proche gebruik je om aan te geven dat je iets nog gaat doen:
ik ga pizza eten
wij gaan huiswerk maken

We noemen dit de "toekomende tijd"

Slide 2 - Tekstslide

je ziet dat we in het Nederlands het werkwoord
gaan
gebruiken in combinatie met een
heel werkwoord

het hele werkwoord is datgene wat je gaat doen

Slide 3 - Tekstslide

In het Frans werkt dat op precies dezelfde manier:
je gebruikt het werkwoord
aller
en daarbij ook 
een heel werkwoord.

net zo als in het Nederlands moet je het werkwoord 
gaan
vervoegen

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Hoe gaat dat dan?

kijk maar naar het volgende filmpje en dan wordt alles duidelijk

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

een ezelsbruggetje:
Paul eet een broodje.:
eet wordt eten, 
voeg het werkwoord gaan in de juiste vorm toe
Paul gaat een broodje eten.

Paul mange un sandwich.
mange wordt manger, 
voeg de juiste vorm van het werkwoord aller toe
Paul va manger un sandwich.

Slide 8 - Tekstslide

let op!
bij het werkwoord "aller" gebeurt er iets vreemds
je vais au cinéma
vais wordt aller
je vais aller au cinéma
(ik ga naar de bioscoop gaan)
In het Nederlands klinkt dit heel raar, maar in het Frans is dit heel normaal....

Slide 9 - Tekstslide

Ok!
nu je het werkwoord
aller
kunt vervoegen, kun je de futur proche gaan maken

Slide 10 - Tekstslide

weet je nog hoe het werkt?

Slide 11 - Tekstslide

vul zoveel mogelijk (hele) werkwoorden in

Slide 12 - Woordweb

wat ga je vandaag nog allemaal doen?


verzin minstens 3 dingen 

zeg het dan in het Frans in de futur proche

Slide 13 - Tekstslide

Zet in de futur proche:
je regarde une série.
A
je vas regarder une série.
B
je vais regarder une série.
C
je vais regarde une série
D
j'aller regarder une série.

Slide 14 - Quizvraag

welke zin staat in de futur proche?
A
Monique et Pierre vont à Paris.
B
Monique et Pierre sont allés à Paris.
C
Monique et Pierre vont aller à Paris.
D
Monique et Pierre va aller à Paris.

Slide 15 - Quizvraag

Welke zin staat niet in de futur proche?
A
Tu as mangé une pizza.
B
Tu vas manger une pizza.
C
Vous allez manger une pizza.
D
Nous allons manger une pizza.

Slide 16 - Quizvraag

vous avez des questions?


Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide