Thema 4 Evolutie les 3 Basisstof 4

Darwin 1809 - 1882
Evolutietheorie basisstof 4
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Darwin 1809 - 1882
Evolutietheorie basisstof 4

Slide 1 - Tekstslide

Dino's stierven uit door 1 meteoriet
Volgens de paleontoloog was er 'best veel diversiteit aan dino's'. "Maar ze waren in één keer allemaal weg. Dat maakt het zo spannend. Geologie gaat over langzame processen, maar dit is zo'n spontaan moment geweest. Niet alleen de dino's kwamen om, naar schatting gaat het om 75 procent van de levende soorten."

Waarom het ene dier wel overleefde en het andere niet, dat is een 'complex vraagstuk'. "Niet van elke diersoort zijn fossielen", zegt De Winter.

Slide 2 - Tekstslide

Basisstof 4
De evolutietheorie

Slide 3 - Tekstslide

Vandaag 
Leerdoel:
  • Je kunt uitleggen wat de neodarwinistische evolutietheorie inhoudt.

Programma:
  • Ontstaanstheorieën en evolutietheorieën 
  • De darwinistisch evolutietheorie

Slide 4 - Tekstslide

Evolutie
De geleidelijke ontwikkeling van het leven op aarde, van simpele naar complexere organismen

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Evolutietheorieën

Gaan over het ontstaan, veranderen en/of verdwijnen van soorten 

Lamarck (1744-1829):
Eigenschappen veranderen tijdens leven individu. Veranderde eigenschap wordt doorgegeven   FOUT
Darwin (1809-1882):
On the origin of species (1859) --> evolutietheorie

Slide 7 - Tekstslide

Creationisme
Alle organismen zijn geschapen
Gebaseerd op uitleg Bijbel, Koran, Thora

Slide 8 - Tekstslide

Intelligent design
Combinatie van evolutie en schepping.

Complexe ontwikkelingen ontstaan door 'schepper'.

Slide 9 - Tekstslide

Neodarwinistische evolutietheorie  

= Evolutietheorie (Darwin) gecombineerd met de  kennis over erfelijkheid

DNA voor het eerst ontdekt in 1871 en de structuur pas ontdekt in 1953

Slide 10 - Tekstslide

Neodarwinistische evolutietheorie  

Gaat uit van: 

  1. Diversiteit in genotype
  2. Natuurlijke selectie
  3. Soortvorming door reproductieve isolatie


Slide 11 - Tekstslide

Darwin vinken
tijdens de reis van Darwin op de The Beagle kwam hij op de Galapagoseilanden.

Op deze eilanden vond hij vinken die allemaal wel op elkaar leken maar toch net iets anders waren. 

Elk eiland had een andere voedselbron voor de vinken. De vinken hadden zich aangepast met hun snavel op de voedselbron

Slide 12 - Tekstslide

Hoe komt een grote variatie in genotype binnen een soort tot stand?
A
Mutatie
B
Door verandering in het fenotype
C
Recombinatie
D
Mutatie en recombinatie

Slide 13 - Quizvraag

Variatie in genotype
  • Mutatie: verandering in het DNA
  • Recombinatie: verdelen van de chromosomen bij meiose en bevruchting

Slide 14 - Tekstslide

Natuurlijke selectie
Soorten die beter aangepast zijn aan de omgeving zullen een grotere overlevingskans 
hebben.
De omgeving (in dit geval: de lijsters) zorgt voor selectiedruk.

Slide 15 - Tekstslide

Natuurlijke selectie

Slide 16 - Tekstslide

Natuurlijke selectie

Slide 17 - Tekstslide

Natuurlijke selectie

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Natuurlijke selectie
Individuen met een betere adaptatie (aanpassing) aan het milieu hebben een grotere overlevingskans.

Voor- of nadelige eigenschappen worden dus bepaald door het milieu.

Slide 20 - Tekstslide

Survival of the fittest
De best aangepaste overleeft!
Individuen met een gunstig genotype overleven en krijgen meer nakomelingen.
Fitness:

Slide 21 - Tekstslide

Het veranderen van een soort
  • Niet alle individuen van dezelfde soort zijn gelijk (genetische variatie).
  • Die het beste passen in de omstandigheden en in het gebied hebben op dat moment meer overlevingskans.
  • Ook meer kans op voortplanting, dus om dit door te geven aan nakomelingen.
  • Na vele jaren zie je deze variant van de soort (bijna) alleen nog maar en zijn andere varianten (bijna) verdwenen).

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

Door veel variatie in genotypen zijn er ook meer verschillende fenotypen.
A
juist
B
onjuist

Slide 24 - Quizvraag

Bij een diersoort komen veel variaties in genotypen voor. Wat is waar?
A
De soort heeft een grotere overlevingskans
B
Dit is een probleem bij verandering in de milieuomstandigheden
C
Een individu heeft een grotere overlevingskans
D
De variatie komt door ongeslachtelijke voortplanting

Slide 25 - Quizvraag

Evolutie
A
Theorie die uitgaat van variaties in genotypen, natuurlijke selectie en het ontstaan van nieuwe soorten
B
ontwikkeling van het leven op aarde waarbij soorten ontstaan, veranderen of verdwijnen

Slide 26 - Quizvraag

Slide 27 - Video

Welke cel zal in oorsprong een mutatie gehad hebben
A
Een cel in de vinger
B
Een eicel of zaadcel
C
Een cel in de hand
D
Een cel in de foetus

Slide 28 - Quizvraag

Teken deze spin na, maak een foto en lever deze hier in.

Slide 29 - Open vraag

Aan de slag!
- Lees paragraaf 4.4 
- Maak opdrachten 50 t/m 52 en 54

Slide 30 - Tekstslide