2HV Chapitre 5 herhalingsles

2HV Chapitre 5
herhalingsles
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

2HV Chapitre 5
herhalingsles

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2HV Chapitre 5
  • Ik kan de ontkenning gebruiken.
  • Ik kan (door middel van een vraagwoord) een vraag stellen in het Frans. 
  • Ik kan een stukje over mezelf schrijven.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Wat is de plaats van de ontkenning?
Bijvoorbeeld: je ne regarde pas la série Lupin.
A
om het werkwoord
B
voor het werkwoord
C
om de persoonsvorm
D
achter het werkwoord

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Maak ontkennend (niet):
Elle va à l'école.
A
Elle n'va pas à l'école.
B
Elle ne va pas à l'école.
C
Elle ne pas va à l'école.

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Maak ontkennend (niet):
Adrien a déménagé. 
A
Adrien ne a pas déménagé.
B
Adrien n'a pas déménagé.
C
Adrien a ne déménagé pas.
D
Adrien n'a déménagé pas.

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak ontkennend:
Jullie zijn nooit ziek.
A
Vous ne êtes pas malades.
B
Vous ne êtes jamais malades.
C
Vous n'êtes rien malades.
D
Vous n'êtes jamais malades.

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Maak ontkennend (niet):
Ils vont à la plage. 
A
Ils n'vont pas à la plage.
B
Ils ne vont pas à la plage.
C
On ne va pas à la plage.

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Maak ontkennend (niet meer):
Simon habite à Marseille.
A
Simon ne habites jamais à Orléans
B
Simon n' habites pas encore à Orléans
C
Simon ne habite pas à Orléans
D
Simon n' habite plus à Orléans

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De ontkenning:

Welke van de onderstaande ontkenning is NIET correct.
A
Je n'ai pas mangé aujourd'hui
B
Elle n'a fait jamais du sport.
C
Chloé n'est pas contente.
D
Nous ne pas avons regardé la télé.

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke ontkenning gebruik je voor de volgende zin:
Hij praat niet meer met mij.
A
ne... pas
B
ne... jamais
C
ne... pas encore
D
ne.... plus

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Welke van de onderstaande ontkenningen is niet correct?
A
Ce n'est pas ici.
B
Elle ne mange pas.
C
Chloé ne pas regarde
D
Nous ne trouvons pas

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak ontkennend: c'est super!
A
C'est ne pas super!
B
Ce n'est pas super!

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de ontkenning van
Je suis malade (niet).
A
Je ne pas suis malade.
B
Je suis ne pas malade.
C
Je ne suis pas malade.
D
Je suis malade ne pas.

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Maak ontkennend (niet):
Anna habite à Toulouse.
A
Anna ne habites pas à Toulouse.
B
Anna n' habites pas à Toulouse.
C
Anna ne habite pas à Toulouse.
D
Anna n' habite pas à Toulouse.

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Maak ontkennend (nooit):
Elle travaille à l'hôpital
A
Elle ne travaille jamais à l'hôpital.
B
Elle travaille à l'hôpital ne jamais.
C
Elle ne pas travaille à l'hôpital.
D
Elle travaille plus à l'hôpital.

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

2HV Chapitre 5
  • Ik kan de ontkenning gebruiken.
  • Ik kan (door middel van een vraagwoord) een vraag stellen in het Frans. 
  • Ik kan een stukje over mezelf schrijven.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


vertaal:
combien
A
waar
B
wanneer
C
hoeveel
D
waarom

Slide 17 - Quizvraag

VOORUITBLIK -> vragen stellen met een vraagwoord

vertaal:

A
waar
B
wanneer
C
hoe
D
waarom

Slide 18 - Quizvraag

VOORUITBLIK -> vragen stellen met een vraagwoord
Kies het goede vraagwoord.
____ elle a?
- Elle a mal à la tête.
A
combien
B
comment
C
pourqoui
D
qu'est-ce que

Slide 19 - Quizvraag

VOORUITBLIK -> vragen stellen met een vraagwoord
Kies het goede vraagwoord.
____ ça va?
- Ça va bien, merci!
A
B
comment
C
combien
D
quand

Slide 20 - Quizvraag

VOORUITBLIK -> vragen stellen met een vraagwoord
Kies het goede vraagwoord.
____ tu regardes la série?
- Parce que elle est super bien!
A
B
pourquoi
C
comment
D
quand

Slide 21 - Quizvraag

VOORUITBLIK -> vragen stellen met een vraagwoord
Kies het goede vraagwoord.
____ de frères as-tu?
- J'ai trois frères.
A
combien
B
pourquoi
C
D
quand

Slide 22 - Quizvraag

VOORUITBLIK -> vragen stellen met een vraagwoord
Ik kan een vraag stellen in het Frans.
A
🥳
B
😭
C
😏

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

2HV Chapitre 5
  • Ik kan de ontkenning gebruiken.
  • Ik kan (door middel van een vraagwoord) een vraag stellen in het Frans. 
  • Ik kan een stukje over mezelf schrijven.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vertaal:
"Ik heet Jules."

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vertaal:
"Ik ben 15 jaar."

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vertaal:
"Ik woon in Parijs.

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies de juiste vertaling van:
"Ik heb twee zussen en mijn moeder heet Marie."
A
J'ai une soeur et ma mère s'appelle Marie.
B
J'ai deux soeurs et ma père s'appelle Marie.
C
J'ai deux soeurs et ma mère s'appelle Marie.
D
Je ai deux soeurs et ma mère s'appelle Marie.

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies de juiste vertaling van:
"Mijn beste vriend heet Luc."
A
Mon meilleure copine s'appelle Luc.
B
Mon meilleur cousin s'appelle Luc.
C
Ma meilleur copain s'appelle Luc.
D
Mon meilleur copain s'appelle Luc.

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies de juiste vertaling van:
"Ik ben in Toulouse geweest.
A
J'ai été à Toulouse.
B
J'ai été dans Toulouse.
C
Je suis été à Toulouse.
D
Tu as été à Toulouse.

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Il y a des questions?

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies