Verwijswoorden 3

1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Woensdag 16 juni
Verwijswoorden
HEN/HUN

Slide 2 - Tekstslide

Doel van de les:
Aan het einde van de les weet je hoe je moet omgaan met verwijzingen met hen/hun en hoe je ze moet toepassen.

Slide 3 - Tekstslide

Hen gebruik je als het om personen gaat.

Hun gebruik je als je het kunt vervangen door een 
voorzetsel + hen.

Slide 4 - Tekstslide

"Ik laat die beslissing aan hen over."
"Wil je met hen verder?"

Hen gebruik je als het een lijdend voorwerp is:
"Wij verrassen hen."
"M'n vader bewondert hen."




Slide 5 - Tekstslide

"De buurman geeft hun een klusje."
"Ik geef hun een compliment."
'Hun' = aan hen/voor hen

Slide 6 - Tekstslide

'Hun' = aan hen/voor hen

Meewerkend voorwerp

Ik geef hun het boek. 
(hun = ‘aan hen’)

Slide 7 - Tekstslide

Vul aan:
Hij schonk ___ een kopje koffie in.
A
hen
B
hun

Slide 8 - Quizvraag

Vul in:
Als Peter en Noah niet meewerken, help ik hen/hun niet meer met wiskunde.
A
hen
B
hun

Slide 9 - Quizvraag

Vul in:
Mijn broers waren hun lunchpakket vergeten, daarom heb ik hen/hun een boterham gegeven.
A
hen
B
hun

Slide 10 - Quizvraag

Welke zin is juist?:
A
De gastvrouw geeft hen iets te drinken.
B
De gastvrouw geeft hun iets te drinken.

Slide 11 - Quizvraag

Welke zin is juist?:
A
Mijn collega heeft hen gisteren ontmoet.
B
Mijn collega heeft hun gisteren ontmoet.

Slide 12 - Quizvraag