Pak je boek, je schrift, je rekenmachine en een pen/potlood
kauwgom in de prullenbak
mobiel in de telefoontas
ik loop langs en controleer het gemaakte huiswerk
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3
In deze les zitten 31 slides, met tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Pak je boek, je schrift, je rekenmachine en een pen/potlood
kauwgom in de prullenbak
mobiel in de telefoontas
ik loop langs en controleer het gemaakte huiswerk
Slide 1 - Tekstslide
je gaat 6 minuten in sti
Deze les?
we kijken even terug naar de vorige lessen
we kijken het gemaakt werk na
uitleg, je bent stil en doet goed mee
we kijken naar de te maken opdrachten
je maakt een samenvatting over de paragraaf
je begint aan het huiswerk
we sluiten de les af
Vragen (aan mij) mogen altijd gesteld worden
Slide 2 - Tekstslide
ik weet de leenmotieven
ik weet wat rente is
ik weet wat effectieve rente is
ik weet waarom er maximale rente is
ik weet van welke 3 zaken het maximale leenbedrag afhangt
ik weet welke 5 consumentenkredieten er zijn
ik ken de verschillen tussen de consumentenkredieten
ik weet wie de geldgever is en wie de geldnemer
ik ken de twee hypotheekvormen
ik kan rekenen met de twee hypotheekvormen (aflossing en rente)
Slide 3 - Tekstslide
ik weet wat een ruilen over de tijd is
ik weet de vier spaarmotieven
ik weet waar het NIBUD voor is
ik weet wanneer je enkelvoudige rente krijgt en kan ermee rekenen
ik weet waneer je samengestelde rente krijgt en kan ermee rekenen
ik kan de contante waarde berekenen
ik weet wat opnamekosten zijn en boete is
ik weet het verschil tussen nominale en reële rente
ik weet wat het depositogarantiestelsel inhoudt
ik weet op welke 2 manieren je kunt beleggen en weet de verschillen
ik weet wat dividend is
ik weet wat koerswinst is
Slide 4 - Tekstslide
ik weet wat een begroting is
ik weet wat budgetteren is
ik weet waar het NIBUD voor is
ik weet welke ontvangsten er kunnen zijn
ik weet wat het besteedbaar inkomen is
ik weet welke 3 groepen uitgaven er zijn
ik kan van elke groep uitgaven 5 voorbeelden geven
ik weet wat een begrotingstekort is en kan dit uitrekenen
ik weet wat een begrotingsoverschot is en kan dit uitrekenen
ik kan geld omrekenen van de ene naar de andere periode
Slide 5 - Tekstslide
3.11
a onjuist; je betaalt elke maand b onjuist; bij huurkoop blijft de winkelier eigenaar
c juist
d juist
e onjuist; je betaalt rente over het bedrag dat je geleend hebt
f juist
Slide 6 - Tekstslide
3.12a
Nieuwe verwarmingsinstallatie => lenen voor de aanschaf van een duurzaam consumptie goed (antwoord 1)
b Als Esmee al meer leningen heeft lopen, dan is het risico groter dat zijn deze lening niet meer kan afbetalen. De bank zal haar dan minder snel een lening geven.
c De bank zal ook kijken naar het inkomen van Esmee. De bank wil weten of zij voldoende inkomen heeft om de aflossing en rente over de lening te betalen.
Slide 7 - Tekstslide
3.12d
lening is € 2.500,- en de looptijd is 36 maanden
Het termijn bedrag wat daarbij hoort is € 79,25 (blz 109)
Het rentebedrag is 36x79,25 - 2500 = € 353,-
e Als Esmee kiest voor een kortere looptijd dan gaat het termijn bedrag omhoog. Dat geld moet ze wel maandelijks kunnen missen.
Slide 8 - Tekstslide
3.13a
Het gaat om een doorlopend krediet, dan kan dus net zolang duren als je zelf wilt. Je kunt de afgeloste bedragen telkens weer opnieuw lenen.
b Voordeel toetsing BKR voor klant: de consument wordt zo beschermd tegen een te grote, niet te dragen schuld.
Nadeel toetsing BKR voor klant: de consument kan zo niet altijd kopen wat hij wil. Ook kan hij door een registratie bijvoorbeeld een minder hoge hypothecaire lening afsluiten voor de aankoop van een huis.
Slide 9 - Tekstslide
3.13c lening is € 25.000,- en de looptijd is 77 maanden
Het termijn bedrag wat daarbij hoort is € 375,- (blz 109)
Het rentebedrag is 77x375 - 25000 = € 3.875,-
(of totaalbedrag - kredietbedrag)
d zithoekcombinatie is € 3.000,- aanbetaling 20% = € 600,-
De lening is dus € 2.400,- het termijn bedrag is € 91,80
Inge moet in totaal voor de bank 36x91,80 + 600 = € 3.904,80 betalen.
e Extra betaald: 3904,80-3000 = € 904,80
In procenten is dit 904,80/3000 x 100 = 30,2%
Slide 10 - Tekstslide
3.14a Bij de lineaire hypotheek is de
aflossing per jaar 240000/30 = € 8.000,-
rente het 1e jaar 3% van 240000 = € 7.200,-
Het totale bedrag is dus € 15.200,-
b De kosten bij een anuïteitenhypotheek zijn het 1e jaar minder.
De aflossing en rente zijn hier elk jaar bij elkaar € 12.245,-.
c In het 2e jaar is de rente is dan 3% van (240000-8000) 232000 = € 6.960,-
Slide 11 - Tekstslide
3.14d Bij de annuïteiten hypotheek zijn de aflossing en rente elk jaar bij elkaar € 12.245,-.
e
f Bij de lineaire hypotheek betaal je in het begin meer aflossing. Doordat de schuld sneller daalt, betaal je in totaal minder rente dan bij de annuïteitenhypotheek. De totale aflossing is bij beide hypotheken wel evenveel
jaar
schuld begin
rente 3%
aflossing
schuld eind
1
€ 240.000,-
€ 7.200,-
€ 5.045,-(12245-7200)
€ 234.955,- (240000-5045)
jaar
schuld begin
rente
aflossing
schuld eind
2
€ 234.955,-
€ 7.048,65
€ 5.196,35 (12245-7048,65)
€ 229.758,65 (234955-5196,35)
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Video
§3.4 Huren of kopen
Dwingende rechtsregels huur:
koop breekt geen huur
dood breekt geen huur
opzegging huurder
opzegging verhuurder
bij geldige reden (huurachterstand, overlast, zelf dringend de woning nodig)
Aanvullende rechtsregels:
oplevering in goede staat
onderhoud
Slide 14 - Tekstslide
Huren
Commerciële huur
Bedrijven
en particulieren
Winstoogmerk
Niet commerciële huur
Woningstichtingen en verenigingen
Sociale huur
pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen
Woningschaarste:
woonvergunning, urgentielijst,
economische binding, sociale binding
Slide 15 - Tekstslide
§3.4 Huren of kopen
makelaar
taxatie
k.k. of v.o.n
vrij op naam (de verkoper betaald de notariskosten en de overdrachtsbelasting)
kosten koper (de koper moet deze kosten betalen)
Transportakte
Slide 16 - Tekstslide
Huiswerk volgende les
Doornemen + Maken
Paragraaf 3.4
opdracht 3.16 t/m 3.19
Slide 17 - Tekstslide
Wat is het verschil tussen economische- en sociale binding?
Rekenen: rekenen met procenten
Huurovereenkomst
Woonvergunning
Urgentielijst
Makelaar
k.k en v.o.n
Wat moet je weten van §3.4?
Noteer in je schrift
Welke dwingende rechtsregels zijn er?
Welke aanvullende rechtsregels zijn er?
Opdrachten
3.16 toepassen theorie
3.17 toepassen theorie
3.18 toepassen theorie, rekenen met
procenten
3.19 toepassen theorie
Begrippen
Wat is het verschil tussen een koopcontract en een transportakte?
deel/geheel x 100 en (nieuw-oud)/oud x 100
Slide 18 - Tekstslide
3.16a
Lisanne wil verhuizen op haar 63-ste en vervolgens nog eens op haar 67e.
3.6b
Barry zal niet z'n hele leven beroepsvoetballer kunnen blijven. Meestal doen ze dit totdat ze 35 jaar zijn. Daarna is hij 'te oud' en ontvangt hij geen salaris meer door te voetballen. Barry spaart om dit inkomensverlies op te vangen.
Slide 19 - Tekstslide
3.6c
Als de rente gelijk is aan de inflatie dan wordt de koopkracht van het spaargeld steeds lager. Met het geld kun je minder producten kopen.
3.6d
Het nadeel van beleggen is dat je nooit zeker
weet of je winst maakt. Je kunt ook al
je ingelegde geld kwijtraken
(bij faillisement). Het geld op een
spaarrekening is veilig door het
depositogarantie stelsel.
Slide 20 - Tekstslide
3.6e
Staatsobligaties zijn veiliger: de kans dat de staat failliet gaat is klein, en dus minder kans om zijn geld te verliezen.
3.6f
Met aandelen meer risico dan met obligaties:
* de rente bij een obligatie is vast, bij aandelen is dit niet zo
* de koers van een aandeel kan erg schommelen, bij een obligatie
krijg je altijd het geleende bedrag terug.
Slide 21 - Tekstslide
3.7a
1. rente: 600x5x1/100 = € 30,-
2. rente: 423x4,6x1/100 = € 19,46
3. rente: 100.000x3,9x6/1200 = € 1.950,-
4. rente: 225x7x2/1200 = € 2,63
5. rente: 300x4,25x6/1200 = € 6,38
6. rente: 980x7x3/1200 = € 17,15
7. rente: 132.400x3,75x9/1200 = € 3.723,75
Slide 22 - Tekstslide
3.7b
Bij een bankfaillissement garandeerd DNB uitbetalingen van
€ 100.000,- per rekeninghouder per bank. Aangezien het spaarbedrag lager is als dat bedrag zou het volledige bedrag worden uitbetaald bij een faillissement van de bank.
3.7c
De berekening is onjuist, Bas krijgt ook rente die in de voorgaande jaren is bijgeschreven. Dus antwoord 2.
Het eerste jaar is het saldo gegroeid naar € 106,- dan komt er bij
€ 100,- dan is het saldo na 2 jaar € 218,36 en zo verder.
Slide 23 - Tekstslide
3.7d
1. (1,07)9 x 225 = € 413,65
2. (1,0425)20 x 3000 = € 6.896,72
3. (1,03)14 x 1980 = € 2.994,93
4. (1,037)34 x 32400 = € 113.276,70
3.7e
Om over 5 jaar € 2.000,- te hebben moet je nu:
2000/(1,025)5 = € 1.767,71
Slide 24 - Tekstslide
3.8a Door de hogere bonusrente hoopt de bank dat spaarders zo weinig mogelijk geld van de rekening halen, omdat dat anders relatief veel rente zou gaan kosten. Banken hopen zo langer over het geld te kunnen beschikken. De lage basisrente kan omdat mensen die bij een bepaalde bank zitten (hypotheek bijvoorbeeld) niet vaak de moeite nemen om dan te sparen bij een andere bank.
3.8b Als het geld van lange tijd vaststaat heeft de bank zekerheid over de periode dat de bank dit geld kan uitlenen. De bank kan er dus zelf meer aan verdienen en is daarom bereid meer rente te geven.
Slide 25 - Tekstslide
3.8c
Rabo Internetsparen geeft 0,3% rente en er zijn geen aanvullende voorwaarden.
Na 1 jaar is de rente 8000/100 x 0,3 = € 24,-
Knab flexibelsparen geeft 0,7% rente maar er moet ook een Pluspakket wat € 5,- per maand kost worden afgesloten.
Na 1 jaar is de rente 8000/100 x 0,7 = € 56,- maar hier moet nog vanaf (12x5) = € 60,- dus per saldo ga je er € 4,- op achteruit.
Rabo Internet Sparen levert je dus meer op!
Slide 26 - Tekstslide
3.8d Van 1 januari tot 1 september staat er € 12.000,- op de rekening. Dit zijn 8 maanden: dus basisrente 0,2%
(12000 x 8 x 0,2) / 1200 = € 16,-
Van 1 september tot 31 december staat er nog € 8.000,- op de rekening. Dat zijn 4 maanden met basisrente van 0,2%
(8000 x 4 x 0,2) / 1200 = € 5,33
Het hele jaar heeft er € 8.000,- op de rekening gestaan dus daarover komt ook de bonusrente van 0,4%
(8000 x 4 x 0,4) / 1200 = € 32,-
Totale rente = 16+5,33+32 = € 53,33
Slide 27 - Tekstslide
3.8e
Het gaat over een flink bedrag, wat wel op elk moment kan veranderen, maar hij is wel al 28: ASN Ideaalsparen is het beste.
De andere vallen af:
* Rabo PeriodeSparen valt af: 30 dagen van tevoren aankondigen
* Rabo Internet Sparen: lagere rente
* Rabo DoelSparen: geen opname mogelijk
* Knab Flexibel Sparen: Pluspakket nodig
* ING: lagere rente
* ABN: lagere rentes
Slide 28 - Tekstslide
3.9a Van januari 2017 tot 1 januari 2030 is 13 jaar.
Het totale spaarbedrag is (1.02)13 x 20.000 = € 25.872,13
3.9b De rente is het totale spaarbedrag - het bedrag van de inleg, dus 25872,13-20000 = € 5.872,13.
3.9c Van januari 2017 tot 1 januari 2022 is 5 jaar.
Het spaarbedrag is dan (1,02)5 x 20.000 = € 22.081,62
Daar gaat € 7.000,- vanaf dus wordt dan € 15.081,62
Van januari 2022 tot januari 2030 = 8 jaar.
Het spaarbedrag wordt dan (1,02)5 x 15081,62 = € 17.670,52
Slide 29 - Tekstslide
3.9d
Het tekort zonder bijstorten is 25000 - 17670,52 = € 7.329,48
Bijstorten moet dus 7329,48/(1,02)5 = € 6.638,54
3.9e
Als de rente 0,5% per kwartaal wordt dan is dit meer dan 2% op jaarbasis. Je krijgt namelijk bij samengestelde rente ook rente over je rente. Je krijgt dus in het 2e kwartaal ook rente over de rente van het vorige kwartaal.
Slide 30 - Tekstslide
3.9f
Op 18 juni was de koers 5,00
Op 12 december was de koers 13,59
Op 18 juni kocht hij voor € 3000,- dus 3000/5 = 600 aandelen.