H3 - Betrekkelijk voornaamwoord

H3 mercredi 3 juin 2020
Betrekkelijk voornaamwoord
qui
que
dont
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

H3 mercredi 3 juin 2020
Betrekkelijk voornaamwoord
qui
que
dont

Slide 1 - Tekstslide

Het betrekkelijk voornaamwoord: 
qui en que 
Wat is een betrekkelijk voornaamwoord?
Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst naar een zelfstandig naamwoord of zinsdeel uit uit de hoofdzin en staat altijd aan het begin van een bijzin 

In het Nederlands is de vertaling 'die' of 'dat'. 
(bijv. De jongen die ..., Het meisje dat ...)





Slide 2 - Tekstslide

qui en que
Als het betrekkelijk voornaamwoord het ONDERWERP vervangt, dan gebruik je QUI
Als het betrekkelijk voornaamwoord het LIJDEND VOORWERP  vervangt, dan gebruik je QUE/QU'



Slide 3 - Tekstslide

Exemples
L'homme parle. L'homme s'appelle Marc
L'homme qui parle s'appelle Marc.

Je
vois l'homme. L'homme s'appelle Marc
L' homme que je vois, s'appelle Marc.

Slide 4 - Tekstslide

Exemples:
C'est le professeur ........ donne beaucoup de devoirs.
Het onderwerp van de hoofdzin is "le professeur". 
Ik vul hier in: QUI
C'est le professeur ...... les élèves aiment beaucoup.
Het onderwerp van de hoofdzin is niet "le professeur" maar "les élèves:. 
 Ik vul hier in:  QUE

Slide 5 - Tekstslide

Exemples
L'acteur qui joue dans ce film est mon acteur préféré.
Le prof qui a écrit cette lettre est très gentil.
C'est ma mère qui a fait ce gâteau. 
Le portable que j'ai acheté la semaine dernière, ne marche plus.
Le pantalon que je voulais acheter, était trop cher.
Au magasin, j'ai vu une robe que j'aime beaucoup.




Slide 6 - Tekstslide

Het betrekkelijk voornaamwoord 'dont'
DONT is een betrekkelijk voornaamwoord dat hoort bij een werkwoord dat het voorzetsel 'DE' heeft. 
bv:
parler de = praten over
avoir peur de = bang zijn voor
avoir besoin de = nodig hebben
tomber amoureux de = verliefd worden op




Slide 7 - Tekstslide

Exemples
On a besoin d'argent pour acheter un scooter.
L'argent dont on a besoin pour acheter un scooter. 

J'ai envie d' un gâteau 
Le gâteau dont j'ai envie est dans la vitrine. 

J'ai peur d'un homme. L'homme dont j'ai peur est parti.

Slide 8 - Tekstslide

Zijn jullie er klaar voor?

Slide 9 - Tekstslide

Kies het juiste betrekkelijk voornaamwoord: qui of que?
Il a fait un voyage ..... est intéressant.
A
qui
B
que

Slide 10 - Quizvraag

Kies het juiste betrekkelijk voornaamwoord: qui of que?
C'est un ami ... m'a aidé beaucoup.
A
qui
B
que

Slide 11 - Quizvraag

Kies het juiste betrekkelijk vnw

Est-ce que tu peux me donner le livre .... tu as acheté?

A
qui
B
que

Slide 12 - Quizvraag

J'ai besoin de ce livre.
C'est un livre .......j'ai besoin.
A
qu'
B
que
C
dont
D
qui

Slide 13 - Quizvraag

Meghan Markle ...... le prince Harry est tombé amoureux, est une actrice américaine.
A
qui
B
dont

Slide 14 - Quizvraag

Voici la recette .... je t'ai souvent parlé.
A
qui
B
que
C
qu'
D
dont

Slide 15 - Quizvraag

C'est un client .... prend très souvent le plat du jour.
A
qui
B
que
C
qu'
D
dont

Slide 16 - Quizvraag

La monnaie .... il nous rend n'est pas suffisante.
A
qui
B
que
C
qu'
D
dont

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Tekstslide

En dan nu:
*Bestudeer zelf de vragende voornaamwoorden op blz. 111 van je tekstboek (Pages Jaunes)
*Maak hier aantekeningen van in je aantekenschrift
*Quel/quelle/quels/quelles

Jullie hebben nog ....

Slide 19 - Tekstslide