Future

Future
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Future

Slide 1 - Tekstslide

Future Tense
De future sense in het Engels is hoe je praat over dingen die in de toekomst gaan gebeuren.
Er zijn verschillende manieren om dit te doen
Will, going to, TT

Slide 2 - Tekstslide

Will
Dit gebruik je als je iets belooft, voorspelt of spontaan besluit.
I will help you. (Ik zal je helpen.)
It will rain tomorrow (Het zal morgen regenen.)

Slide 3 - Tekstslide

Going to
Dit gebruik je als je iets van plan bent of als je iets ziet aankomen.
I am going to play soccer. (Ik ga voetballen.)
Look at the clouds. It is going to rain. (Kijk naar de wolken. Het gaat regenen.)

Slide 4 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd
Tegenwoordige tijd gebruiken voorbeeld Dit doe je voor dingen die je zeker weet.
The train leaves at 10 o’clock. (De trein vertrekt om 10 uur.)
We have a party next week. (We hebben volgende week een feestje.)

Slide 5 - Tekstslide

next year, I .....(finish) my project.
A
Will finish
B
Finish
C
Finished
D
Will be finishing

Slide 6 - Quizvraag

Which sentence uses the future correctly
A
They travel to Paris next month.
B
They will be traveling to Paris next month.
C
They traveled to Paris next month.
D
They will traveled to Paris next month.

Slide 7 - Quizvraag

He _____ his homework later.
A
doing
B
will do
C
done
D
does

Slide 8 - Quizvraag

I _____ to the party tomorrow.
A
will go
B
going
C
went
D
goes

Slide 9 - Quizvraag

She _____ her homework later.
A
finishes
B
finishing
C
will finish
D
finished

Slide 10 - Quizvraag

They _____ a new car next month.
A
buying
B
buys
C
will buy
D
bought

Slide 11 - Quizvraag

We _____ to visit our grandparents.
A
planned
B
planning
C
plans
D
will plan

Slide 12 - Quizvraag

He _____ his project on Friday.
A
presented
B
presenting
C
presents
D
will present

Slide 13 - Quizvraag