Periode 1 en 2: B, Planten en dieren en hun samenhang.

Welkom klas examenklas
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Welkom klas examenklas

Slide 1 - Tekstslide

Je hebt geen laptop nodig!

Slide 2 - Tekstslide

Overzicht onderwerpen
* ecosystemen
* aanpassingen van organismen aan hun omgeving
* bouw van planten

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen les B1: Ecosystemen
Na deze les weet jij:
- wat een ecosysteem is,
- het verschil tussen een individu, populatie en leefgemeenschap is,
- herken je voedselrelaties in een voedselweb en voedselketen,
- weet je wat de begrippen producenten, consumenten en reducenten inhouden.

Slide 4 - Tekstslide

Introductie
In en om de sloot leven planten en dieren samen.
Maar zonder water geen sloot….
Ook de temperatuur en de aanwezigheid
zonlicht spelen een rol!
Welke factoren vind jij belangrijk voor de omgeving waar jij leeft?

Slide 5 - Tekstslide

Biotische en abiotische factoren
Welke factoren hebben invloed op organismen?
Organismen - alles wat leeft of heeft geleefd.
Verschillende organismen in dezelfde omgeving hebben invloed op elkaar.
De invloeden uit de levende natuur noem je biotische factoren.

Bekijk deze afbeelding goed.
Hier komt een vraag over! 

Slide 6 - Tekstslide

Welke biotische factoren zie je in deze dia?
A
de lucht
B
de bomen
C
de eekhoorntjes
D
het hert

Slide 7 - Quizvraag

Biotische en abiotische factoren
De abiotische factoren bepalen mee welke organismen er in een bepaalde omgeving leven.
Abiotische factoren (niet levend):
- grondsoort
- temperatuur
- wind
- water
- zonlicht

Slide 8 - Tekstslide

Welke abiotische factoren zijn voor ijsberen belangrijk?
A
een soortgenoot
B
de temperatuur
C
water
D
voedsel (vis)

Slide 9 - Quizvraag

Ecosysteem
Alle organismen in een bepaald gebied +
de  abiotische factoren samen noem je een  ecosysteem.

 

Slide 10 - Tekstslide

Producenten, consumenten, reducenten
Producenten zijn altijd planten:
zij maken als enige hun eigen voedsel.
Consumenten zijn dieren die planten eten
of dieren die dieren eten.
Reducenten zijn bacteriën en schimmels.
Zij breken planten en resten van dieren af tot mineralen.

Slide 11 - Tekstslide

Voedselrelaties
Alle organismen die in een bepaald gebied samen leven, noem je een levensgemeenschap.
Binnen een levensgemeenschap heb je verschillende populaties.
Ook zijn er dieren die liever alleen leven.
Zij leven als individu.
Welk dier is in de afbeelding het individu?
Kan dit dier ook tot een populatie behoren?


Slide 12 - Tekstslide

Zie je op de afbeelding een individu,
een populatie of
een levensgemeenschap?
A
individu
B
populatie
C
levensgemeenschap
D

Slide 13 - Quizvraag

Voedselrelaties
Wie eet wie?


Slide 14 - Tekstslide

Voedselrelaties
Een voedselketen begint altijd met planten!
Deze planten noem je producenten.
Producenten worden gegeten door dieren die planten eten. Deze dieren noemen consumenten .
Binnen de voedselketen geef je met een     
aan welk organisme wordt gegeten door…..
De afvaleters ruimen de resten van planten
en dieren op.

Slide 15 - Tekstslide

Producent
Consument
Reducent
Afvaleter

Slide 16 - Sleepvraag

Voedelketen en voedselweb
voedselketen                                               voedselweb

Slide 17 - Tekstslide

Filmpje voedselketen
In het filmpje zie je o.a. gras, een zebra en een leeuw.
Vertel na het filmpje wie de producent en wie de consument  is.

Slide 18 - Tekstslide

Peter ziet een boomstronk met
daarop een paddenstoel.
Een paddenstoel is het
voortplantingsorgaan van een schimmel.
A
een producent
B
een consument
C
een reducent
D
een producent en een consument

Slide 19 - Quizvraag

Aanpassingen van organismen aan de omgeving
Planten en dieren in een bepaald ecosysteem zijn meestal aangepast aan het gebied waar zij leven.

Slide 20 - Tekstslide

Aanpassingen van organismen aan de omgeving
Hoe zijn planten aangepast aan hun ecosysteem?
Planten zijn aangepast aan een natte of droge omgeving, aan de hoeveel (zon)licht en aan de temperatuur.
Dit noem je aanpassingen bij planten.

Slide 21 - Tekstslide

Aanpassingen van organismen aan de omgeving

Slide 22 - Tekstslide

Kleine bladeren (of geen bladeren)

Dikke waslaag of behaarde, dikke bladeren
Grote, dunne bladeren

Klein wortelstelsel

Groot wortelstelsel
Dunne stengels

Slide 23 - Sleepvraag

Aanpassingen van organismen aan de omgeving
Bladeren van planten in droge gebieden hebben weinig huidmondjes.
Meestal liggen de huidmondjes diep in het blad.
Dit zorgt ervoor dat er minder water
verdampt.

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video

Wat zijn huidmondjes?
A
Kleine openingen in de opperhuid van dieren.
B
Kleine openingen in de opperhuid van planten.
C
Vaten in de opperhuid van dieren.
D
Vaten in de opperhuid van planten.

Slide 26 - Quizvraag

Aanpassingen bij planten
Voorjaarsbloeiers zijn planten die bloeien wanneer
de bomen nog geen bladeren hebben.
Dan is er voldoende licht voor deze planten
om bloemen te vormen.
Klimplanten zorgt dat hij genoeg licht krijgt
door tegen een boom aan te groeien.
Dit kan deze plant door de hechtworteltjes
die op de stengel groeien.

Slide 27 - Tekstslide

Klimplant
Voorjaars-bloeier

Slide 28 - Sleepvraag