In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Vak: Biologie
Hoofdstuk: Herhaling
1.
Lesopening
2.
Lesdoel
3.
Arrangementen + Mini-check
4.
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6.
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie
Slide 1 - Tekstslide
1. Lesopening
Pak je boek van biologie en laat deze nog even dicht op tafel liggen.
Slide 2 - Tekstslide
2. Lesdoel
Aan het einde van de les:
- heb je de theorie van hoofdstuk 4 herhaalt
Slide 3 - Tekstslide
3. Arrangementen
- Verdiept: kijk of je zelfstandig aan de slag kunt of dat je mee wil doen aan de instructie.
Lars --> klassikale les. Iedereen doet mee met de instructie.
- Basis: doe mee aan de mini-check. Alles goed? Zelfstandig aan de slag. Niet alles goed? Instructie volgen, daarna aan de slag.
Angelo, Jules, Philip, Daan
- Intensief: doe mee aan de mini-check. Instructie volgen, kom aan de groepstafel zitten.
Jules
Slide 4 - Tekstslide
Mini-check
Geen mini-check tijdens deze les.
Iedereen doet mee met de instructie.
Slide 5 - Tekstslide
Kennen jullie een ander woord voor botten?
Slide 6 - Open vraag
Wat zijn de taken van het skelet?
A
stevigheid en vorm
B
stevigheid, vorm en bescherming
C
stevigheid, vorm, bescherming en beweging
D
stevigheid, vorm, bescherming, beweging en stilstaan
Slide 7 - Quizvraag
Wat is geen functie van een skelet?
A
Stevigheid
B
Bescherming
C
Maakt beweging mogelijk
D
Ziet er gewoon mooi uit
Slide 8 - Quizvraag
In welke drie delen verdeel je je lichaam als je naar je skelet kijkt?
A
Schedel, armen, benen
B
Schedel, romp, ledenmaten
Slide 9 - Quizvraag
Botten bestaan uit kalk en lijmstof. Lijmstof zorgt voor stevigheid.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 10 - Quizvraag
In kraakbeen zit veel kalk.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 11 - Quizvraag
Het geraamte van een baby bestaat vooral uit kraakbeen.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 12 - Quizvraag
Als je ouder wordt neemt de hoeveelheid lijmstof in je botten af.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 13 - Quizvraag
Hoeveel soorten beenverbindingen zijn er?
A
10
B
3
C
200
D
4
Slide 14 - Quizvraag
Welke beenverbindingen zijn niet beweeglijk?
A
Kraakbeen
B
Gewricht
C
Vergroeid
D
Naad
Slide 15 - Quizvraag
De schedelbeenderen zitten verbonden met elkaar door:
A
Kraakbeen
B
Gewricht
C
Naad
D
Vergroeid
Slide 16 - Quizvraag
De ribben en het borstbeen zijn verbonden door:
A
Kraakbeen
B
Gewricht
C
Naad
D
Vergroeid
Slide 17 - Quizvraag
Een ander woord voor de biceps is.
A
Arm strekspier
B
Arm buigspier
C
Arm spanspier
D
Arm aanspanspier
Slide 18 - Quizvraag
spieren bewegen mijn ...?
A
gewrichten
B
botten
Slide 19 - Quizvraag
Een spier wordt korter als deze aanspant
A
ja
B
nee
Slide 20 - Quizvraag
Beweging ontstaat doordat .... 1 .... kunnen samentrekken.
.... 2 .... kunnen niet samentrekken, maar zorgen voor verbinding met het bot.
A
1: spieren
2: spieren
B
1: pezen
2: pezen
C
1: pezen
2: spieren
D
1: spieren
2: pezen
Slide 21 - Quizvraag
Juist of onjuist. Een hart is een spier en daarom kun je je hart trainen
A
juist
B
omjuist
Slide 22 - Quizvraag
Petra doet aan atletiek. Om goed te kunnen presteren moet ze regelmatig trainen. Voor haar training loopt ze eerst rustig in. Wordt haar ademhaling hierdoor sneller? En haar hartslag?
A
Alleen haar ademhaling
B
Alleen haar hartslag
C
Hartslag en ademhaling gaat niet sneller
D
Zowel haar ademhaling als haar hartslag
Slide 23 - Quizvraag
Ireen Wüst is een professionele schaatser. Ze traint bijna elke dag van de week. Jolande schaatst ook, maar zij traint maar twee keer per week. Welk verschil verwacht je tussen de beenspieren van Ireen en Jolande?
A
Ireen heeft dikker beenspieren dan Jolande
B
Ireen heeft dikkere beenspieren en meer beenspieren dan Jolande
C
Ireen heeft meer beenspieren dan Jolande
D
Er is geen verschil
Slide 24 - Quizvraag
Door voldoende te bewegen
A
vermindert de motorische ontwikkeling
B
verbetert de coördinatie
C
worden minder spieren tegelijkertijd goed aangestuurd
D
kunnen spieren minder goed nauwkeurig bewegen
Slide 25 - Quizvraag
Wat voor vorm heeft je wervelkolom?
A
Een lus-vorm
B
Een S-vorm
C
Een dubbele N-vorm
D
Een dubbel S-vorm
Slide 26 - Quizvraag
Waaruit bestaat de wervelkolom?
A
wervels
B
wervels, heiligbeen
C
wervels, staartbeen, borstbeen
D
wervels, heiligbeen,,staartbeen
Slide 27 - Quizvraag
6. Zelfstandig werken
Je gaat zelfstandig leren voor de toets van hoofdstuk 4.