Oefenen met toetsvragen - tv 5 & 6

oefenen met toetsvragen
Tijdvakken 5 & 6


1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5,6

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

oefenen met toetsvragen
Tijdvakken 5 & 6


Slide 1 - Tekstslide

oefenen met vaardigheden
Tijdens deze periode gaan we samen veel oefenen met verschillende historische vaardigheden die je uiteindelijk moet beheersen om je toetsvragen goed te kunnen beantwoorden. Bij geschiedenis is het belangrijk dat je aan de ene kant de historische kennis hebt (de uitleg en powerpoints) en aan de andere kant de vaardigheden beheerst om de toetsvragen op een juiste manier te beantwoorden.

Slide 2 - Tekstslide

doelen
•    inzicht krijgen in de verschillende soorten toetsvragen.
•    inzicht krijgen welke vragen jij op dit moment aan kan.
•    inzicht krijgen in hoeverre jij de stof hebt begrepen.
•    door oefening op een hoger niveau te komen
•  leren hoe je een vraag goed moet lezen/begrijpen en hoe je een goed antwoord formuleert.

Slide 3 - Tekstslide

Vaardigheid 1: begrijpend lezen
Begrijpend lezen is misschien wel het belangrijkste onderdeel om een vraag goed te beantwoorden. De vraag goed lezen en begrijpen wat er precies wordt gevraagd is cruciaal om de vraag juist te kunnen beantwoorden.

Slide 4 - Tekstslide

Vaardigheid 1: begrijpend lezen
Zorg ervoor dat je bij het lezen van de vraag je voor jezelf altijd afvraagt welke signaalwoorden/begrippen staan in de vraag en onderstreep deze. Woorden zoals politiek, economisch, cultureel etc. zijn belangrijk om te weten in welke historische richting je moet antwoorden. Daarnaast zijn vaardigheidsbegrippen zoals oorzaak, gevolg, continuïteit, verband belangrijk om te onderstrepen zodat je weet welke vaardigheid je moet toepassen.

Slide 5 - Tekstslide

Laten we oefenen!
Schrijf daarbij steeds voor jezelf op:
  • Welke woorden zou je onderstrepen?
  • Wat vertellen die onderstreepte woorden je?
  • Hoeveel punten kan je verdienen met de vraag?
  • Wat moet je doen om deze punten te verdienen?

Geef daarna pas antwoord op de vraag waarbij je begint met het herhalen van de vraag!

Slide 6 - Tekstslide

Na de verovering van Zuid-Amerika door de Spaanse Conquistadores stierf een groot deel van de Indiaanse bevolking door besmettelijke ziekten en de slechte behandeling door de Spanjaarden. Deze bevolkingsafname veroorzaakte voor de Spanjaarden een economisch probleem.
2p Noem dit economische probleem en geef aan welke oplossing er in de eeuwen na de verovering door de Spanjaarden voor dit probleem werd gekozen.

Slide 7 - Open vraag

Gebruik bron 2
2p De verklaring van Jean Bodin voor de stijging van de prijzen illustreert een kenmerkend aspect van de zestiende eeuw. Toon dit aan.

Slide 8 - Open vraag

Vaardigheid 2: Continuïteit & verandering
Heel veel dingen die mensen doen – werken, eten, slapen – gaan volgens vaste patronen. In de loop van de tijd lijken ze nauwelijks te veranderen.
Dat geldt ook voor de omgeving en de omstandigheden waarin mensen leven. Toch zijn die veranderingen er – soms heel geleidelijk, dan weer heel onverwacht. Een goed verhaal over het verleden houdt hier rekening mee. Als je bezig bent met de vraag wat op bepaalde momenten verandert, wat hetzelfde blijft en hoe je dat waardeert, denk je na over continuïteit en verandering.

Slide 9 - Tekstslide

Vaardigheid 2: Continuïteit & verandering
  • Een verandering kan groot zijn, maar hij is nooit totaal. Er zijn bij een verandering ook altijd voorbeelden van continuïteit.
  • Het maken van een chronologie geeft een ordening en toont het verschil in tijdsperioden aan en dus zie je daar een continuïteit en/of verandering.
  • Aan een continuïteit of verandering wordt vaak een waardeoordeel gegeven zoals bijvoorbeeld vooruitgang, bloei en verval.

Slide 10 - Tekstslide

Laten we oefenen!
Schrijf daarbij steeds voor jezelf op:
  • Welke woorden zou je onderstrepen?
  • Wat vertellen die onderstreepte woorden je?
  • Hoeveel punten kan je verdienen met de vraag?
  • Wat moet je doen om deze punten te verdienen?

Geef daarna pas antwoord op de vraag waarbij je begint met het herhalen van de vraag!

Slide 11 - Tekstslide

De Groningse geleerde Rudolph Agricola (1444-1485) schreef over kunst:
“Bij beeldende kunst genieten we niet van wat we zien, maar van hoe het is weergegeven, omdat we daarin het talent van de kunstenaar herkennen.”
2p Leg uit dat deze opvatting over kunst past bij de verandering die optreed in de kunst tijdens Renaissance ten opzichte van de Middeleeuwen.

Slide 12 - Open vraag

4p Leg aan de hand van de begrippen Memento Mori (= gedenk te sterven), en Carpe Diem (= pluk de dag) uit hoe het mensbeeld in de zestiende eeuw veranderde ten opzichte van het denken in de Middeleeuwen en geef daarnaast aan welke continuïteit er op religieus niveau bleef bestaan met dit veranderende mensbeeld.

Slide 13 - Open vraag

Vaardigheid 3: Bronverwerking
  • Wanneer is een bron betrouwbaar?
  • Wanneer is een bron representatief?
  • Wanneer is een bron bruikbaar?

Slide 14 - Tekstslide

Wanneer is een bron betrouwbaar?
Belangrijke vragen om jezelf te stellen of een bron betrouwbaar is zijn de vijf W-vragen:
1.    wie is de maker (mening gekleurd door standplaatsgebondenheid)?
2.    wanneer is de bron gemaakt (ooggetuige/ jaren na dato)?
3.    waar is de bron gemaakt? (plaats, land, continent?)
4.    waarom is de bron gemaakt (doel/ voor wie is de bron bedoeld/propaganda)?
5.    onder welke omstandigheden is de bron gemaakt (dwang/vrijwillig/in dictatuur)?

Slide 15 - Tekstslide

Gebruik bron 1.
Stel je doet onderzoek naar hoe Karel V reageerde op Maarten Luther toen hij zijn 95 stellingen presenteerde en je vindt deze bron. Is deze bron betrouwbaar voor je onderzoek?

Slide 16 - Open vraag

Wanneer is een bron representatief?
Representativiteit gaat over geldigheid. Hoe geldig is een bron? In hoeverre geeft de bron de mening weer van het grootste gedeelte van de betrokken mensen bij een historisch onderwerp? Een bron is bijna nooit 100% representatief.

Hoe beoordeel je de representativiteit? Vraag jezelf af:
1.    Of er een grotere geheel wordt vertegenwoordigd?
2.    Voor hoeveel mensen/jaren/gebieden geldt de inhoud van de bron?
3.    Hoe de bron is ontvangen in die tijd?

Slide 17 - Tekstslide

Gebruik bron 1. Stel je doet onderzoek naar hoe men in de Nederlanden dacht over de Reformatie en hoe daarom om te gaan met sinterklaasavond. Voor je onderzoek vind je deze bron en je concludeert dat deze bron niet een representatief beeld schetst voor je onderzoek.
2p. Leg uit waarom deze bron niet representatief is voor je onderzoek

Slide 18 - Open vraag

Wanneer is een bron bruikbaar?
Een bron is bruikbaar als die:
1.    over de vraagstelling gaat. Voorbeeld: je wilt weten welke oorzaken de Tweede Wereldoorlog heeft. Op zolder vind je dagboeken van een familielid die de oorzaken van de Eerste Wereldoorlog beschrijven. Zijn deze dagboeken bruikbaar als bron? Nee, want ze geven informatie over de oorzaken van de Eerste Wereldoorlog en niet over de oorzaken van de Tweede Wereldoorlog.
2.    betrouwbaar is. Zie de informatie over het beoordelen van betrouwbaarheid.
3.    representatief is. Zie de informatie over het beoordelen van de representativiteit.

Slide 19 - Tekstslide

Gebruik bron 1.
Stel je doet onderzoek naar hoe Karel V reageerde op Maarten Luther toen hij zijn 95 stellingen presenteerde en je vindt deze bron. Is deze bron bruikbaar voor je onderzoek?

Slide 20 - Open vraag

Vaardigheid 4: Chronologie
Chronologie is het ordenen van gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde van begin tot eind.

Slide 21 - Tekstslide

Hoe pak je een chronologie vraag aan?
Onderstreep belangrijke signaalwoorden/herkenningswoorden. Dit zijn woorden die iets zeggen over de tijd waarin zich iets heeft afgespeeld.
Bijvoorbeeld het woord Hitler zegt iets dat het over de periode rondom de Tweede Wereldoorlog gaat.

Schrijf achter elke zin met gebeurtenis in welk tijdvak je denkt dat dit heeft plaatsgevonden. Ga dus niet opzoek naar het precieze jaartal maar order het in tijdvakken.


Slide 22 - Tekstslide

Oefenvraag 1.
DOOR DE TIJD HEEN
De volgende historische ontwikkelingen staan in willekeurige volgorde:

1.    De Romeinen voegen Griekenland bij hun imperium.
2.    Groepen jagers/verzamelaars in het Midden-Oosten ontdekken landbouwmethoden.
3.    Tijdens de Reformatie schrijft Maarten Luther zijn 95 stellingen.
4.    In de vroege middeleeuwen ontstaat het hofstelsel  en zijn mensen volledig autarkisch.
5. Mede dankzij de overzeese handel ontstaat in de Nederlandse Republiek een Gouden eeuw.    
6. Door de uitvinding van de boekdrukkunst kunnen boeken tijdens de Renaissance snelle worden verspreid.

Slide 23 - Tekstslide

Oefenvraag 2
Door de tijd heen

    Door de eeuwen heen zijn er vele godsdiensttwisten geweest. De volgende gebeurtenissen staan in willekeurige volgorde.

A    De christenvervolging in het Romeinse Rijk bereikte een hoogtepunt onder keizer Diocletianus.
B     De missionaris Bonifatius werd vermoord bij Dokkum nadat hij een boom omhakte die was gewijd aan een Germaanse god.
C    De vrede van Augsburg bepaalde dat Duitse vorsten zelf mogen bepalen welke religie in hun gebied beoefend werd.
D    Er werden diverse kruistochten georganiseerd tegen de Katharen in Frankrijk, die volgens de paus niet het zuivere geloof aanhingen.
E    Met het Edict van Nantes kregen de Franse Protestanten vrijheid van godsdienst in Frankrijk.
F    Nadat de hervormer Maarten Luther door de paus vogelvrij werd verklaard, nam een Saksische vorst hem in bescherming.

2p    1    Zet de gebeurtenissen in de juiste chronologische volgorde van vroeger naar later. Noteer alleen de letters.


Slide 24 - Tekstslide