H4A - P1 - Week 2 - Lesson 1 - Grammar - Present Simple

H4 - Week 2 - Lesson 1
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

H4 - Week 2 - Lesson 1

Slide 1 - Tekstslide

Lesson Goals
Today's lesson:
- You will have refreshed your grammar knowledge and practised it

Slide 2 - Tekstslide

Today's lesson
Grammar: Present Simple
- Refresher
- Explanation
- Practise time

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Refresher
  1. I usually (go) to school. 
2. They (visit) us often. 
3. You (play) basketball once a week. 
4. Tom (work) every day. 
5. He always (tell) us funny stories. 
6. She never (help) me with that! 
7. Martha and Kevin (swim) twice a week. 
8. In this club people usually (dance) a lot. 

Slide 5 - Tekstslide

Wanneer gebruik je de Present Simple?
De Present Simple wordt gebruikt bij het beschrijven van een feit of een gewoonte (iets dat regelmatig gebeurt).

De Present Simple kan ook voor de toekomst gebruikt worden (dit komt later)

Slide 6 - Tekstslide

Hoe maak je de Present Simple?

De Present Simple maak je door het hele werkwoord te gebruiken.
Voorbeeld: I look, you kiss, we talk.


Let op! Er zijn wat uitzonderingen

Slide 7 - Tekstslide

Uitzonderingen
Let op! Uitzondering bij he, she en it: dan zet je –s achter het hele werkwoord.
Voorbeeld: she walks, he runs, it falls.

Let op! Uitzondering bij werkwoorden die eindigen op een sisklank of to do / to go:
Na -s, -z, -sh, -ch en -x en bij to do en to go dient een -e toegevoegd te worden bij he, she en it. Je krijgt dus -es.
Voorbeeld: it washes, he misses, she goes, it does, she kisses

Let op! Uitzondering bij werkwoorden die eindigen op -y:
Werkwoorden die eindigen op -y voorafgegaan door een medeklinker vormen he, she en it 
met -ies. Voorbeeld: he flies, she cries. 

Slide 8 - Tekstslide

Signaalwoorden
Er kunnen woorden in de zin staan die aangeven dat het Present Simple is:
Always, never, often, usually, sometimes, rarely, every (day, week, year, etc.).

+Voorbeelden:
• She often walks to school.
• I always jog in the morning.
• It never snows in September.
• They play tennis every Friday evening.
• Water boils at 100 degrees Celsius.

Slide 9 - Tekstslide

De vragende en ontkennende vorm van de Present Simple
Vraagvorm: do/does + hele werkwoord = 
Do I look? 
Does she know?  

Ontkennende vorm: do/does + not + hele werkwoord = 
I do not look.
She does not know.

Slide 10 - Tekstslide

Refresher: adjust your answers
  1. I usually (go) to school. 
2. They (visit) us often. 
3. You (play) basketball once a week. 
4. Tom (work) every day. 
5. He always (tell) us funny stories. 
6. She never (help) me with that! 
7. Martha and Kevin (swim) twice a week. 
8. In this club people usually (dance) a lot. 

Slide 11 - Tekstslide

Put the answers to the Refresher here:
1-8

Slide 12 - Open vraag

Write a personal sentence using the Present Simple

Slide 13 - Open vraag

More practise
Open your grammar booklet to page 4

Do the exercises about the present simple
timer
5:00

Slide 14 - Tekstslide

Lesson Goals
Today's lesson:
- You have refreshed your grammar knowledge and practised it

Well done! 

Slide 15 - Tekstslide