Schooltaalwoorden

Weet jij wat deze schooltaalwoorden betekenen?
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Weet jij wat deze schooltaalwoorden betekenen?

Slide 1 - Tekstslide

Aanreiken
A
iets aangeven
B
beoordelen
C
vaststellen
D
blijvend

Slide 2 - Quizvraag

Consequentie
A
doel
B
realiseren
C
gevolg
D
duidelijk worden

Slide 3 - Quizvraag

Afnemen
A
iets reinigen
B
realiseren
C
beslaan
D
op zijn minst

Slide 4 - Quizvraag

Definitief
A
conclusie
B
blijvend
C
uitwerking
D
voorspoedig

Slide 5 - Quizvraag

Ondanks
A
Dankzij
B
gevolg
C
niet te danken aan
D
teken dat een begrip voorstelt

Slide 6 - Quizvraag

Tamelijk
A
weinig
B
niet nodig
C
gelijk
D
In behoorlijke mate

Slide 7 - Quizvraag

Gering
A
heel weinig
B
niets
C
verschil
D
missen

Slide 8 - Quizvraag

Bevatten
A
begrijpen
B
geloven
C
vasthouden
D
inhouden

Slide 9 - Quizvraag

Variëren
A
optreden
B
concluderen
C
verenigen
D
verschillen

Slide 10 - Quizvraag

Vastleggen
A
registreren
B
bouwen
C
werkend maken
D
gebruiken

Slide 11 - Quizvraag

Globaal
A
precies
B
de grootte
C
geschat
D
uitwerking

Slide 12 - Quizvraag

m.a.w.
A
moeten allemaal werken
B
met andere woorden
C
meer andere wetenschappen
D
minder aftrek winst

Slide 13 - Quizvraag

voornaamste
A
eerste
B
voorste
C
de naam dragend
D
belangrijkste

Slide 14 - Quizvraag

noteren
A
opschrijven
B
noten lezen
C
voeren
D
bevatten

Slide 15 - Quizvraag

Verbeter de zin: ik hou van pizza pasta en friet

Slide 16 - Open vraag

Verbeter de zin: kees die al 20 jaar hetzelfde werk deed werd ontslagen

Slide 17 - Open vraag

Constateren
A
herkennen
B
conclusie trekken
C
contact opnemen
D
vaststellen

Slide 18 - Quizvraag

Interpreteren
A
op een bepaalde manier opvatten
B
innemen
C
omgaan met
D
handeling met een bepaald doel

Slide 19 - Quizvraag

opheffen
A
het bestaan beëindigen van iets
B
optillen
C
overtuigen
D
om reden van

Slide 20 - Quizvraag

waarderen
A
kopen
B
waarnemen
C
op prijs stellen
D
vragen waar iemand is

Slide 21 - Quizvraag