Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Oefenen toets leerjaar 1
PERSOONSVORM tegenwoordige tijd
VOLTOOID DEELWOORD
Verandert als je de zin in een andere tijd zet
Verandert niet als je de zin in een andere tijd zet
Komt vooraan te staan als je de zin vragend maakt
Je mag het ex-kofschip wel gebruiken om erachter te komen of het met een d of t geschreven moet worden
In het enkelvoud kies je uit stam of stam+t
Er staat ook altijd een hulpwerkwoord in de zin
1 / 25
volgende
Slide 1:
Sleepvraag
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
In deze les zitten
25 slides
, met
interactieve quizzen
.
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
PERSOONSVORM tegenwoordige tijd
VOLTOOID DEELWOORD
Verandert als je de zin in een andere tijd zet
Verandert niet als je de zin in een andere tijd zet
Komt vooraan te staan als je de zin vragend maakt
Je mag het ex-kofschip wel gebruiken om erachter te komen of het met een d of t geschreven moet worden
In het enkelvoud kies je uit stam of stam+t
Er staat ook altijd een hulpwerkwoord in de zin
Slide 1 - Sleepvraag
Welke zin is fout geschreven?
A
Ik vind dat heel leuk om te doen.
B
Word je opa morgen vijfenzestig?
C
Rijd je morgen langs je vriend?
D
Je vindt de kaart in je brievenbus.
Slide 2 - Quizvraag
Welke zin is fout geschreven?
A
Hij heeft heel hard voor NAC gejuicht.
B
Zijn oma heeft veel voor hem betekend.
C
Er is gisteren ontzettend veel gebeurd.
D
Het is hier echt ontzettend verandert.
Slide 3 - Quizvraag
Welke zin is fout geschreven?
A
Er verandert hier elke dag iets.
B
Er gebeurt niet veel spannends vandaag.
C
Hij verhuisd naar het platteland.
D
Het verergert de zaak alleen maar.
Slide 4 - Quizvraag
Welke zin is fout geschreven?
A
Hij heeft naar de koningin gewuifd.
B
Het is de laatste tijd alleen maar verergerd.
C
Ik heb gisteren mijn kamer geverft.
D
Hij heeft een leuke vakantie geboekt.
Slide 5 - Quizvraag
ZIJ
HUN
HEN
Gebruik je als onderwerp
Gebruik je als meewerkend voorwerp
Gebruik je als lijdend voorwerp
Gebruik je na een voorzetsel
Gebruik je als bezittelijk voornaamwoord
Slide 6 - Sleepvraag
Welke vraag stel je om het meewerkend voorwerp te vinden?
Slide 7 - Open vraag
Welke vraag stel je om het lijdend voorwerp te vinden?
Slide 8 - Open vraag
Hebben............haar die doos meegegeven?
A
hen
B
zij
C
hun
Slide 9 - Quizvraag
Ik heb..................een brief geschreven.
A
hen
B
zij
C
hun
Slide 10 - Quizvraag
Heb je dat aan.............................gegeven?
A
hen
B
zij
C
hun
Slide 11 - Quizvraag
Wij hebben..........................boeken daar neergelegd.
A
hen
B
zij
C
hun
Slide 12 - Quizvraag
Heb je...............................daar nog gezien?
A
hen
B
zij
C
hun
Slide 13 - Quizvraag
...............spelen morgen die voetbalwedstrijd.
A
hun
B
zij
C
hen
Slide 14 - Quizvraag
Je schrijft alleen een e, bijvoorbeeld sommige
Je schrijft -en, bijvoorbeeld sommigen
Het woord slaat op iets anders dan personen
Het woord slaat op personen en wordt zelfstandig in de zin gebruikt
Beide(n) en alle(n) slaan op personen en wordt niet zelfstandig gebruikt
Het woord slaat op personen en wordt niet zelfstandig gebruikt
Slide 15 - Sleepvraag
............meisjes zijn naar die school gegaan.
A
Alle
B
Allen
Slide 16 - Quizvraag
...............wilden daar geen antwoord op geven.
A
Sommige
B
Sommigen
Slide 17 - Quizvraag
Zie je die kippen? Ik heb ze...........gevoerd.
A
Beide
B
Beiden
Slide 18 - Quizvraag
De zusjes kozen ....................voor een groot stuk taart.
A
beide
B
beiden
Slide 19 - Quizvraag
De spelers waren allemaal goed, maar...................................leverden echt een topprestatie!
A
sommige
B
sommigen
Slide 20 - Quizvraag
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Werkwoord
Lidwoorden
Voorzetsel
Bijwoorden
Woorden die iets zeggen over een zelfstandig naamwoord
Woorden die iets zeggen over een bijvoeglijk naamwoord of een werkwoord
Woorden als voor, achter, over, aan, in, tegen, om, door etc.
Woorden voor planten, mensen, dieren en dingen.
de, het, een
Woorden die je vaak overhoudt in een zin, zeggen ook vaak iets over tijd of plaats.
Je kunt er vaak de, het of een voorzetten en je kunt er meestal meervoud of enkelvoud van maken.
Slide 21 - Sleepvraag
Waarom heb je de sla niet gewassen?
Wat is fout?
A
Niet is een bijwoord
B
Waarom is een werkwoord
C
De is een lidwoord
D
Sla is een zelfstandig naamwoord
Slide 22 - Quizvraag
Heb je die erg leuke auto daar zien staan?
Wat is fout?
A
Erg is een bijvoeglijk naamwoord
B
Leuke is een bijvoeglijk naamwoord
C
Zien is een werkwoord
D
Daar is een bijwoord
Slide 23 - Quizvraag
Pim en Eva hebben die marathon erg goed gelopen!
Wat is fout?
A
Pim is een zelfstandig naamwoord
B
Marathon is een zelfstandig naamwoord
C
Goed is een bijwoord
D
Erg is een bijvoeglijk naamwoord
Slide 24 - Quizvraag
In de Efteling heeft hij bij Joris en de draak vijf euro gevonden.
Wat is fout?
A
Efteling is een zelfstandig naamwoord
B
Heeft is een werkwoord
C
Bij is een bijwoord
D
In is een voorzetsel
Slide 25 - Quizvraag
Meer lessen zoals deze
Herhaling 2A Examens
23 dagen geleden
- Les met
34 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
Gebruik van persoonlijk voornaamwoord lijdend voorwerp
April 2023
- Les met
14 slides
WWG en NWG
Januari 2021
- Les met
31 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
Taal verkennen les 18 quiz
April 2024
- Les met
14 slides
Taal
Basisschool
Groep 8
Zinsdelen, Persoonsvorm en onderwerp, Werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde, Lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp
November 2024
- Les met
12 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Zinsdelen, Persoonsvorm en onderwerp, Werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde, Lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp
Maart 2023
- Les met
12 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
zinsdelen quiz
September 2024
- Les met
29 slides
LessonUp
Primary Education
Lower Secondary (Key Stage 3)
Upper Secondary (Key Stage 4)
Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
November 2023
- Les met
25 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1