Frans 1B Hoe vertel je wat in de nabije toekomst gebeurt?

Hoe vertel je wat in de Nabije Toekomst gebeurt?
Le Futur Proche! p 91, ...
aller + infinitif
Je vais faire du vélo.
Ik ga binnenkort fietsen, straks, binnen een kwartiertje, ...
= Nabije Toekomst
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransSecundair onderwijs

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Hoe vertel je wat in de Nabije Toekomst gebeurt?
Le Futur Proche! p 91, ...
aller + infinitif
Je vais faire du vélo.
Ik ga binnenkort fietsen, straks, binnen een kwartiertje, ...
= Nabije Toekomst

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Ik ga =
A
Je vas
B
Je vais
C
Je vias
D
Je va

Slide 3 - Quizvraag

Wij gaan=
A
Nous avons
B
Nous alons
C
Nous allons
D
Nous sommes

Slide 4 - Quizvraag

Vous ... au cinéma à pied.
A
allez
B
alez
C
avez
D
aller

Slide 5 - Quizvraag

Ils ... à l'école à vélo.
A
ont
B
sont
C
allont
D
vont

Slide 6 - Quizvraag

Tu ... faire de léquitation.
A
vais
B
va
C
vas
D
vont

Slide 7 - Quizvraag

Lucas ... faire du ski pendant les vacances.
A
vas
B
vais
C
vont
D
va

Slide 8 - Quizvraag

Valérie et Simon ... manger des frites.
A
va
B
vont
C
vais
D
allons

Slide 9 - Quizvraag

On ... jouer au foot avec Roger.
A
vas
B
vont
C
vais
D
va

Slide 10 - Quizvraag

Nous ... à Paris en train.
A
allez
B
allont
C
vont
D
allons

Slide 11 - Quizvraag

L'infinitif du verbe
=
Het werkwoord dat niet werkt!
- Werkwoord dat werkt:
Je parle.
Je fais du shopping.
- Werkwoord dat niet werkt:
Parler!
Faire du shopping!

Slide 12 - Tekstslide

Le présent
Je joue au foot.


Ik voetbal.
1 werkwoord!

1 werkwoord!
Le futur
Je vais jouer au foot.

Ik ga voetballen.
2 werkwoorden!

Slide 13 - Tekstslide

Présent ou futur proche?
Tu fais du shopping.
A
Présent
B
Futur proche

Slide 14 - Quizvraag

Présent ou Futur proche?
Elle va loger chez son copain.
A
Présent
B
Futur proche

Slide 15 - Quizvraag

Présent ou Futur proche?
Nous allons manger des frites.
A
Présent
B
Futur proche

Slide 16 - Quizvraag

Présent ou Futur proche?
Il fait du ski.
A
Présent
B
Futur proche

Slide 17 - Quizvraag

Présent ou Futur proche?
Ils vont prendre le train.
A
Présent
B
Futur

Slide 18 - Quizvraag

Traduis!
Nous allons jouer au basket.
A
We basketten.
B
We gaan basketten.

Slide 19 - Quizvraag

Traduis!
Jullie reizen met het vliegtuig.
A
Vous allez voyager en avion.
B
Vous voyagez en avion.

Slide 20 - Quizvraag

Traduis!
We gaan de Eifeltoren bezoeken.
A
On visite la Tour Eifel.
B
On va visiter la Tour Eifel.

Slide 21 - Quizvraag

Vous connaissez la théorie!
Maintenant faisons des exercices!
p 91, 92, 93, 94, 126, 127, 128, 129

Slide 22 - Tekstslide

https://img.over-blog-kiwi.com/1/40/99/47/20150122/ob_f093ea_i-love-mes-freres-mes-soeurs-132803724.png
C'est fini!
Bonne Chance!!

Slide 23 - Tekstslide