Blok 3 grammatica
Hoe vind je het lijdend voorwerp?
1 / 18
Lesduur is: 40 minOnderdelen in deze les
Hoe vind je het lijdend voorwerp?
Slide 1 - Open vraag
Wat kan GEEN lijdend voorwerp zijn?
A
De kat met het gebroken pootje
B
de pan met tomatensoep
C
in de tuin van de buren
D
wij
Slide 2 - Quizvraag
Wat is het lijdend voorwerp?
Ik heb hem gewaarschuwd.
Ik heb hem gewaarschuwd.
A
heb
B
hem
C
gewaarschuwd
D
ik
Slide 3 - Quizvraag
Het lijdend voorwerp is een zinsdeel
A
waar
B
niet waar
Slide 4 - Quizvraag
Een zin heeft altijd een lijdend voorwerp.
A
juist
B
onjuist
Slide 5 - Quizvraag
Wat is het lijdend voorwerp?
Ik kan nu het lijdend voorwerp uit een zin halen.
Ik kan nu het lijdend voorwerp uit een zin halen.
A
Ik
B
kan
C
het lijdend voorwerp
D
een zin
Slide 6 - Quizvraag
Ik eet een appel.
(wat is het lijdend voorwerp?)
(wat is het lijdend voorwerp?)
A
ik
B
eet
C
een appel
Slide 7 - Quizvraag
Wat is het lijdend voorwerp?
Ik eet elke dag een taartje.
Ik eet elke dag een taartje.
A
Ik
B
eet
C
elke dag een taartje
D
een taartje
Slide 8 - Quizvraag
Slide 9 - Tekstslide
Benoem de 3 lidwoorden
Slide 10 - Open vraag
Zelfstandig naamwoord
Slide 11 - Woordweb
Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
A
Mooie
B
Vliegen
C
Het
D
Op
Slide 12 - Quizvraag
Wat is een bijvoeglijk naamwoord
A
enkele
B
coupletten
C
gezongen
D
verkouden
Slide 13 - Quizvraag
'veel ' en 'weinig' zijn bijvoeglijk naamwoorden. Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over
A
een zelfstandig naamwoord (noun)
B
een werkwoord (verb)
Slide 14 - Quizvraag
Wat is geen bijvoeglijk naamwoord?
A
groene
B
sterke
C
man
D
boze
Slide 15 - Quizvraag
wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, fietsen, denken
Slide 16 - Quizvraag
Voorzetsels
