LJ2 - Herhaling grammatica blok 3

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: Herhaling grammatica
1.
Lesopening
2.
Lesdoel + Leergebiedoverstijgende doelen
3.
Arrangementen + mini-check
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: Herhaling grammatica
1.
Lesopening
2.
Lesdoel + Leergebiedoverstijgende doelen
3.
Arrangementen + mini-check
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie

Slide 1 - Tekstslide

1. Lesopening
LJ2: Open je boek van Nederlands op blz 117.

Slide 2 - Tekstslide

2. Lesdoel
Aan het eind van deze les:
- kun je de grammatica van blok 3 toepassen. 


Leergebiedoverstijgende doelen:
Denkvermogen
- Realiseert een oplossing volgens plan.
- Formuleert criteria voor de oplossing. 

Slide 3 - Tekstslide

3. Mini-check
NVT

Slide 4 - Tekstslide

bouwplan
Mijn moeder
viert
haar verjaardag
waar?
wanneer?

Slide 5 - Tekstslide

Wél of geen lijdend voorwerp
Een zin heeft alleen een                  
                                                 als je antwoord kunt geven op de vraag:

Wie of wat
+
gezegde
+
lijdend voorwerp
onderwerp

Slide 6 - Tekstslide

4. Instructie
Lijdend voorwerp

wie/wat + wwg + ond = lv

Slide 7 - Tekstslide

NOOIT lijdend voorwerp:
zinsdelen die hoeveelheden  aangeven zijn nooit lv.

maten                
gewichten
afstanden   
tijden

Slide 8 - Tekstslide

Een zin heeft alleen een lijdend voorwerp als je antwoord kunt geven op de vraag:
Wie of wat
+
wwg
+
lv
onderwerp
=
Antwoorden op alle andere vragen zijn géén lijdend voorwerp. 

Slide 9 - Tekstslide

Roy drinkt iedere dag een glas melk.

In deze zin staat .....
A
wel een lijdend voorwerp
B
geen lijdend voorwerp

Slide 10 - Quizvraag

Ik rijd vijftig kilometer.

In deze zin staat .....
A
wel een lijdend voorwerp
B
geen lijdend voorwerp

Slide 11 - Quizvraag

Evelien wacht twee uur op haar vriend

In deze zin staat .....
A
wel een lijdend voorwerp
B
geen lijdend voorwerp

Slide 12 - Quizvraag

Voorzetsels
Voorzetsels zijn kleine woordjes die dikwijls voor een zelfstandig naamwoord staan.

Enkele voorbeelden van voorzetsels: in, op , voor, naast, met, langs, boven, om, naar, achter, bij, aan, in, over, uit, door, onder en van. 

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Slide 15 - Tekstslide

LIDWOORD

Er zijn drie lidwoorden:

- de

- het ('t)

- een ('n)

Slide 16 - Tekstslide

ZELFSTANDIG NAAMWOORD

Woorden voor:



mensen

dieren

planten/natuurverschijnselen

dingen/gevoel

(eigen) namen

Slide 17 - Tekstslide

ZELFSTANDIG NAAMWOORD





- heeft meestal een enkelvoud en een meervoud

(vriend - vrienden)

- kan vaak klein of groot gemaakt worden

(taart - taartje)

- staat vaak met een lidwoord geschreven

(de klas, een boek, het paard)

Slide 18 - Tekstslide

BIJVOEGLIJK NAAMWOORD

- vertelt meer over een zelfstandig naamwoord


- het spannende boek

- een spannend boek'

- het boek is spannend

Slide 19 - Tekstslide

BIJVOEGLIJK NAAMWOORD VAN EEN WERKWOORD


 (verven) - het geverfde huis

(ontdooien) - de ontdooide maaltijd

(ontwerpen) - het speciaal ontworpen toestel

Slide 20 - Tekstslide

5. Begeleid inoefenen
Had je 0 vragen goed.
Intensief --> dan maak je met mij een opdracht .

Slide 21 - Tekstslide

6. Zelfstandig werken
Je maakt nu het werkblad.



Ben je klaar?
Dan kijk je de opdrachten na
Daarna ga je in stilte lezen. 
timer
1:00

Slide 22 - Tekstslide

7. Evaluatie LJ2
Hoe ging de les?
Zijn er nog dingen die je lastig vindt?




                    

Slide 23 - Tekstslide