1AHA H1 lezen

1hv H1 lezen 
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

1hv H1 lezen 

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
  • Je weet wat het onderwerp van de tekst is;
  • je kunt oriënterend lezen om het onderwerp van een tekst te bepalen.

Slide 2 - Tekstslide

Wat wordt er bedoeld met het begrip 'onderwerp' bij lezen?
A
wie of wat iets doet of overkomt in een zin.
B
Oriënterend lezen
C
Illustraties
D
Waar de tekst over gaat

Slide 3 - Quizvraag

Hoe schrijf je het onderwerp van een tekst op?
A
Eén of een paar woorden
B
Een omschrijving
C
Een goede, volledige zin (hoofdletter en punt)

Slide 4 - Quizvraag

Onderwerp van een tekst
Elke tekst gaat ergens over, Waar hij over gaat noemen we het onderwerp van de tekst.

Je kunt met één woord of met een paar woorden zeggen wat het onderwerp is. Bijvoorbeeld: Snapchat of verschillende soorten vrienden.

Slide 5 - Tekstslide

Oriënterend lezen
Je kunt het onderwerp vinden door oriënterend te lezen. Oriënteren betekent:  je op de hoogte stellen, proberen ergens achter te komen.

Slide 6 - Tekstslide

Zo lees je oriënterend:
Bekijk de titel, de tussenkopjes en de afbeeldingen.
Let op anders gedrukte woorden (vet, cursief, groot, gekleurd)

Is de tekst kort? Lees dan de eerste en de laatste zin.
Is de tekst lang? Lees dan de eerste en de laatste alinea.

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht

Bekijk de tekst op de volgende slide.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Link

Wat is het onderwerp van de webpagina?

Slide 10 - Woordweb

Slide 11 - Link

Opdracht
Lees de tekst nu helemaal.

Slide 12 - Tekstslide


Wanneer is Halloween?
A
21 oktober
B
25 oktober
C
31 oktober
D
1 november

Slide 13 - Quizvraag


Waar komt Halloween oorspronkelijk
vandaan? 
A
Ierland
B
Schotland
C
Engeland
D
Verenigde Staten

Slide 14 - Quizvraag


Halloween is een christelijk feest.
A
Goed
B
Fout

Slide 15 - Quizvraag


Wat is geen traditie bij Halloween?
A
Trick or treat!
B
Een boom versieren
C
Verkleed gaan
D
Een pompoen uithollen

Slide 16 - Quizvraag


Wat betekent 'Trick or treat'?
A
'Geef me iets lekkers, anders ga ik plagen!'
B
'Geef me iets lekkers, anders ben je stom!'
C
'Geeft me iets lekkers , anders ga ik weer weg!'
D
'Geef me iets lekkers voor Halloween!'

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Sleepvraag

Opdrachten
  • Pak je boek.
  • Ga naar hoofdstuk 1 Lezen (p. 12/13).
  • Ga door waar je bent gebleven.

Slide 19 - Tekstslide