1. Er is een fietspad vlakbij het museum.
2. De plattegrond ligt bovenop de tafel.
3. In mijn dorp is er een brug.
4. Er is een ijssalon naast de bibliotheek.
5. De schoenenwinkel is in het centrum.
6. Er is een park tegenover de Universiteit.
7. Er zijn drie restaurants in de wijk.
8. Het dorp heeft een supermarkt nodig.