Beeldspraak blz.46

Beeldspraak 3 vwo
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Beeldspraak 3 vwo

Slide 1 - Tekstslide

Zij is het derde wiel aan de wagen

Slide 2 - Tekstslide

Vergelijking met verbindingswoord 
Bij een vergelijking wordt iets uit de werkelijkheid/object
(mens, dier of ding) vergeleken met een beeld.
Ze staan dus beide in een zin en worden meestal aan elkaar gekoppeld met het woord 'als'     (object en beeld)
Hij                                    is zo bleek als een lijk.
werkelijkheid                            beeld
object

Slide 3 - Tekstslide


Dat meisje
is zo onschuldig als een lammetje

werkelijkheid                                             beeld

Slide 4 - Tekstslide

Zuivere Metafoor  
Bij een metafoor wordt het beeld alleen genoemd, de werkelijkheid wordt niet genoemd.                                    

Het is hier een zwijnenstal, ruim op!
                             beeld

De werkelijkheid is bijvoorbeeld een slaapkamer.

Slide 5 - Tekstslide

Zuivere Metafoor
Voorbeelden:
  • Dat schaap is er alweer ingetrapt.
  • De overheid gaat snoeien in de uitgaven.  (verminderen)
  • Het regent klachten bij de zorginstelling.

Slide 6 - Tekstslide

Personificatie
Een levenloos ding wordt voorgesteld als een persoon.
'een persoon van iets maken'

Voorbeeld:
Het gevaar loerde op elke straathoek.  
De toekomst lacht je toe.
De huilende wind.

Slide 7 - Tekstslide

Synesthesie
Dit is een combinatie van twee zintuiglijke indrukken, bijvoorbeeld de tastzin en het gehoor:

 Voorbeeld:
- Scherpe geur 
- Schreeuwende kleuren

Slide 8 - Tekstslide

Aan de slag
Lezen bladzijde 46 
Opdracht 1 bladzijde 48

Nakijken opdrachten stijlfiguren
1,2,3,6, en 7 (ook te vinden op Elo)

Slide 9 - Tekstslide

Even de neuzen tellen.

Slide 10 - Tekstslide

Metonymie

De beeldspraak berust niet op een vergelijking, maar op een specifieke eigenschap van het object.

Pars pro toto 
1   Je noemt een deel in plaats van het geheel 

     Even de neuzen tellen


Totum pro parte 
2  Je noemt het geheel in plaats van een deel
     Nederland moet nu eindelijk weer eens naar een EK 

Slide 11 - Tekstslide

Metonymie 
Abstractum pro concreto 
3  Je noemt plaats/ruimte, maar je bedoelt de mensen die daar
      zijn.
  • De zaal gaf een enorm applaus.
  • De school gaat een dag sporten. 

Eponiem 
4    Je noemt de producent, maar je bedoelt het product:
      Mijn Nikes aantrekken 
      De muziekstroming House. -> The Warehouse 

Slide 12 - Tekstslide

Metonymie 
5. Concreto pro abstractum 
Iets abstract wordt aangeduid met een tastbaar begrip. 

Hij heeft zijn hart op de goede plek. 
-> inlevingsvermogen 
Daar kan je een goede boterham mee verdienen. 
-> inkomen 

Slide 13 - Tekstslide

Metonymie 
Andere varianten 
Je noemt het materiaal, maar je bedoelt het voorwerp
      Hij won goud
Je noemt een aardrijkskundige naam, maar je bedoelt het product dat daarmee verbonden is. 
     Ik eet het liefst Edammer
Je noemt de eigenschap, maar je bedoelt de persoon
     Die lange
Je noemt het voorwerp, maar bedoelt de inhoud 
Ik lust nog wel een bordje of glaasje 

Slide 14 - Tekstslide

Het lijkt alsof het een beetje heeft geregend.

Slide 15 - Tekstslide

Beeldspraak is altijd figuurlijk.
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 16 - Quizvraag

'De wind huilt door de bomen.' Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
metafoor
B
personificatie
C
vergelijking
D
-

Slide 17 - Quizvraag

Welke vorm van beeldspraak herken je? De samenleving is ziek.
A
metafoor
B
metonymia
C
vergelijking
D
personificatie

Slide 18 - Quizvraag

'Zij zingt als een nachtegaal.' Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
vergelijking
B
metonymie
C
metafoor
D
personificatie

Slide 19 - Quizvraag

'Geef mij nog eens een glas'. Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
hyperbool
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymia

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Video