H.6 Spelling: komma, dubbele punt en aanhalingstekens

H.6 Spelling


Komma, dubbele punt, aanhalingsteken
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

H.6 Spelling


Komma, dubbele punt, aanhalingsteken

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen

Je leert wanneer je een komma, dubbele punt en aanhalingstekens moet gebruiken.
Je leert wat de directe rede en de indirecte rede is.

Indeling les
Terugblik Les 1 - Interpunctie
Theorie
Aan de slag

Slide 2 - Tekstslide

Interpunctie 

Deel 1 - Punt, vraagteken, uitroepteken, komma
Deel 2 - Komma, dubbele punt en aanhalingstekens











Slide 3 - Tekstslide

Weet je nog?

Punt
Vraagteken
Uitroepteken
Komma


Slide 4 - Tekstslide

Punt
Aan het einde van een zin.
Hanneke voelt zich vandaag niet zo lekker.
Die zangeres is beroemd in heel Europa.
Mijn neefje was gisteren jarig, hij komt morgen logeren.

Vraagteken
Wat heb je gegeten vanmorgen?
Hebben jullie het ook zo warm?

Uitroepteken
Dat is super!
Schiet eens op!

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Weet je nog?

De vorige les ging over de trappen van vergelijking. Ook heb je geleerd wanneer je 'als' gebruikt en wanneer 'dan'.


1. Ik vind Nederlands veel interessanter .... wiskunde. 
2. Suriname is vier keer zo groot ... Nederland.
3. Hij loopt harder ... jij.

Slide 7 - Tekstslide

Komma

Een komma kan een groot verschil maken:

1. Katten, spinnen, ijsberen, vissen, gieren, vliegen.
2. Katten spinnen, ijsberen vissen, gieren vliegen.

3. Hij zat op haar schoot en kuste haar.
4. Hij zat op haar, schoot en kuste haar.





Slide 8 - Tekstslide

Wanneer gebruik je een komma?

Slide 9 - Tekstslide

Je gebruikt een komma om een zin beter leesbaar te maken. Eigenlijk geeft een komma aan waar de lezer een pauze moet houden.


  • tussen twee persoonsvormen:
     Als jij mij straks helpt, begin ik vast met de voorbereiding.
  • voor verbindingswoorden als maar, doordat, nadat, omdat, terwijl, voordat, want, zodat, zodra, dus:
    Ik was vrij gisteren, maar ik moest toch nog veel doen.
    Zij rende hard, want ze dacht dat ze te laat zou komen.
    

Slide 10 - Tekstslide



  • tussen de delen van een opsomming (maar niet voor 'en' en 'of'):
     Hij is gek op appels, peren, bananen en aardbeien.

  • tussen een naam of een uitroep en de rest van de zin:
     Joke, kun je mij de boter aangeven?
     Hé, wat moet dat daar?

  • tussen twee (of meer) bijvoeglijke naamwoorden:
     Dat is een mooie, lieve hond.
     De leerlingen van 1Aa zijn knappe, slimme kinderen.
    
    

Slide 11 - Tekstslide

Het vergeten of verkeerd plaatsen van een komma 
kan voor bijzondere situaties zorgen:
Zin in mannen!  

Het kan zelfs gevaarlijk zijn:
Wacht niet, schieten!

Of ronduit zielig:
Hij houdt van katten eten en lezen.


Slide 12 - Tekstslide

Ook in andere talen kan een komma levens redden:


Slide 13 - Tekstslide

Aan de slag!

Werkblad

- Wat wordt er waarschijnlijk bedoeld?
- Verbeter de fout op de achterkant van je blaadje.
timer
5:00

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Wanneer gebruik je een dubbele punt?

Slide 16 - Tekstslide

Dubbele punt 
Je gebruikt een dubbele punt als je iets aankondigt, bijvoorbeeld:

  • een opsomming
      Rianne spreekt vier talen: Nederlands, Frans, Engels en Duits.
  • een toelichting
      We eten elke dag verse groenten: dat is gezond.
  • een citaat
      Vader zei: 'Ik zet de vuile borden wel even in de vaatwasser.'

Slide 17 - Tekstslide

Aanhalingstekens

Je gebruikt aanhalingstekens als je de directe rede gebruikt. Je herhaalt dan exact wat iemand gezegd heeft. Dit noem je ook wel citeren.

Het citaat plaats je tussen aanhalingstekens en je kondigt het aan met een dubbele punt:
Hij zei: 'Ik zal de barbecue vast aansteken.'

Als het citaat vooropstaat, gebruik je geen dubbele punt:
'Ik zal de barbecue vast aansteken', zei vader.

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

(In)directe rede

Directe rede: je schrijft letterlijk op wat iemand zegt of gezegd heeft (citaat) 

  • Vader zei: 'Ik zet de vuile borden wel in de vaatwasser.'


Indirecte rede: je schrijft iemands woorden niet letterlijk op 

  • Vader zei dat hij de vuile borden wel in de vaatwasser zou zetten.

Slide 20 - Tekstslide

Even oefenen
Schrijf de volgende zinnen over.
Plaats leestekens indien nodig.

Slide 21 - Tekstslide

Als je genoeg fruit eet is dat goed voor je gezondheid

Slide 22 - Open vraag

Ik heb gisteren nieuwe kleren gekocht schoenen een rokje en een groene sjaal

Slide 23 - Open vraag

Mijn buurvrouw zei er is vannacht een boom omgevallen

Slide 24 - Open vraag

Ik doe niet meer mee zei die grote sterke meneer

Slide 25 - Open vraag

Hans vroeg Grietje zal ik morgen mijn rokje aandoen

Slide 26 - Open vraag

Staat de volgende zin in de directe of indirecte rede?

Dave zei: 'Ik ben verliefd!'
A
directe rede
B
indirecte rede

Slide 27 - Quizvraag

Zet in de directe rede:
Jos vraagt of hij mijn lader mag lenen.

Slide 28 - Open vraag

Zet in de indirecte rede:
Kirsten zegt: 'Ik ben blij dat het klaar is.'

Slide 29 - Open vraag

Ik snap het verschil tussen de directe en indirecte rede.
😒🙁😐🙂😃

Slide 30 - Poll

Ik weet wanneer ik een komma, dubbele punt of aanhalingstekens moet plaatsen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 31 - Poll

Aan de slag!
H.6 Spelling
Komma, dubbele punt en aanhalingstekens

Maak online:
Opdracht 3 en 4 

Klaar? Theorie H.1 Spelling en H.6 Spelling nog eens doorlezen. 
Daarna maak je opdracht 1 en 2 van H.6 Spelling.

Slide 32 - Tekstslide

Volgende les

Uitleg project 'Brugklasmagazine'

H.5 Lezen
Het doel van een tekst



Slide 33 - Tekstslide