Les 9

Les 9
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 19 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Les 9

Slide 1 - Tekstslide

Huiswerk 

Bekijk de dagdelen nog een keer
Bekijk de uitleg van de perfectum
M opdracht 4 en 5 (zin 1 t/m 10)


Slide 2 - Tekstslide

Welk dagdeel?
1 Ik heb muziekles van 15.00 uur - 16.00 uur.
2 De verjaardag van mijn moeder was gisteren van 18.00 uur -        21.00.
3 De wekker ging vandaag om 06.30 uur.
4 Morgen komt mijn broer om 14.00 uur.
5 Ik werk altijd van 00.00 uur - 06.00 uur

Slide 3 - Tekstslide

Antwoorden
1 's middags
2 gisteravond
3 vanochtend
4 morgenmiddag
5 's nachts

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht 4 en 5 zinnen 1 t/m 10 (regelmatige werkwoorden)

Volg het volgende stappenplan van de werkwoorden van opdracht 5 bladzijde 132.
spelen-wensen-stoppen-proeven-halen-krabben-wonen-vertellen-gebruiken-betalen.
Zin 1:
1 noteer het hele werkwoord = spelen        5 Zet ge- voor de vorm
2 Maak de stam (hele werkwoord - en) = spel 
3 Maak de ik-vorm = ik speel
4 Komt de letter voor in Soft Ketchup?
   Ja dan schrijf je een -t
   Nee dan schrijf je een -d = gespeeld

Slide 5 - Tekstslide

Antwoorden 1 t/m 5
1 gespeeld  (spelen - el) =  spel ik speel= gespeeld
2 gewenst (wensen - en) = wens ik wens = gewenst
3 gestopt  (stoppen - en) = stopp ik stop = gestopt
4 geproefd (proeven -en) = proev ik proef = geproefd
5 halen (halen -el) = hal ik haal = gehaald


Slide 6 - Tekstslide

Antwoorden 6 t/m 10
6 krabben (krabben -en) = krabb ik krab = gekrabd
7 wonen (wonen - en) = won ik woon = gewoond
8 vertellen (vertellen - el) = vertell  ik vertel = verteld
9 gebruiken (gebruiken - en) = gebruik ik gebruik = gebruikt
10 betalen (betalen - en) = betal ik betaal = betaald

Slide 7 - Tekstslide

Onregelmatige werkwoorden
Onregelmatige werkwoorden moet je uit je hoofd leren.
Learn by 

doen - krijgen - komen - kijken - helpen - geven - gaan - zijn - blijven - zien - hebben - beginnen - drinken - eten - schrijven -
- kopen - slapen



Slide 8 - Tekstslide

werkwoord
presens (ik-vorm)
perfectum(ik-vorm
doen
ik doe
ik heb gedaan
krijgen
ik krijg
ik heb gekregen
komen
ik kom
ik ben gekomen
kijken
ik kijk
ik heb gekeken
helpen
ik help
ik heb geholpen
geven
ik geef
ik heb gegeven
zijn
ik ben
ik ben geweest
blijven
ik blijf
ik ben gebleven
zien
ik zie
ik heb gezien

Slide 9 - Tekstslide

werkwoord
presens (ik-vorm)
perfectum(ik-vorm
hebben
ik heb 
ik heb gehad
beginnen
ik begin
ik ben begonnen
drinken
ik drink
ik heb gedronken
eten
ik eet
ik heb gegeten
schrijven
ik schrijf
ik heb geschreven
kopen
ik koop
ik heb gekocht
slapen
ik slaap
ik heb geslapen
zeggen
ik zeg
ik heb gezegd
rijden
ik reed
ik heb gereden

Slide 10 - Tekstslide

Werkwoorden met zijn

Slide 11 - Tekstslide

zijn = to be + past participle

Onregelmatige werkwoorden

(zijn)                  ik ben geweest
(gaan)               jij/ u bent gegaan
(blijven)            hij/ zij/ (het) is gebleven
(komen)           wij zijn gekomen
(worden)          jullie zijn geworden
(beginnen)      zij zijn begonnen

Slide 12 - Tekstslide

Wanneer gebruik je in de perfectum hebben of zijn?

Regels:
- Bij de meeste werkwoorden gebruik je 'hebben'
- 'Zijn' gebruik je bij de werkwoorden aankomen, beginnen, blijven, gaan, gebeuren, komen, worden en zijn.

Let op!
'Hebben' gebruik je bij werkwoorden van beweging.
Ik heb een heel eind gefietst.
'Zijn' gebruik je als het om een richting gaat.
Ik ben helemaal naar Groningen gefietst.

Slide 13 - Tekstslide

Onregelmatige werkwoorden: zijn/ gaan/ hebben



zijn = to be
ik ben geweest
jij/ u bent geweest
hij/ zij/ (het) is geweest
wij zijn geweest
jullie zijn geweest
zij zijn geweest

gaan = to go
ik ben gegaan
jij/ u bent gegaan
hij/ zij (het) is gegaan
wij zijn gegaan
jullie zijn gegaan
zij zijn gegaan

hebben = to have
ik heb gehad
jij/ u hebt gehad
hij/ zij (het) heeft gehad 
wij hebben gehad
jullie hebben gehad
zij hebben gehad

Slide 14 - Tekstslide

Opdracht 5 (11 t/m 20)
1 Vul de volgende onregelmatige werkwoorden in
2 Welke zinnen krijgen het hulpwerkwoord zijn?

Geef van deze zinnen de vormen van hij en jullie

Slide 15 - Tekstslide

Antwoorden (11 t/m 15)
gedaan
gekregen
gekomen
gekeken
geholpen

Slide 16 - Tekstslide

Antwoorden (16 t/m 20)
gegeven
gegaan
geweest
gebleven
gezien

Slide 17 - Tekstslide

Antwoorden
Vraag 2:  zin 13, 17, 18, 19

Vraag 3: 
hij is gekomen - jullie zijn gekomen
hij is gegaan - jullie zijn gegaan
hij is geweest - jullie zijn geweest
hij is gebleven - jullie zijn gebleven

Slide 18 - Tekstslide

Opdracht 6 de even zinnen
Geef antwoord met ja en nee

Heb je vorig jaar gewerkt?

Ja, ik heb vorig jaar gewerkt/Nee, ik heb vorig jaar niet gewerkt.

Ja,  vorig jaar heb ik gewerkt/Nee, vorig jaar heb ik niet gewerkt.

Slide 19 - Tekstslide