§1 hefbomen (Quinten)

H1 hefbomen 
  • Wat zijn hefbomen? 
  • Hoe kun je een hefboom herkennen? 
  • Wat zijn de belangrijke onderdelen van een hefboom?
  • stabiliteit: Hoe kun je een voorwerp stabieler maken?


1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
naskVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 3

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

H1 hefbomen 
  • Wat zijn hefbomen? 
  • Hoe kun je een hefboom herkennen? 
  • Wat zijn de belangrijke onderdelen van een hefboom?
  • stabiliteit: Hoe kun je een voorwerp stabieler maken?


Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 H1 hefbomen: lesdoelen
Aan het eind van deze les moet je bij een hefboom het draaipunt, de spierkracht, de werkkracht en de armen van de krachten kunnen tekenen.
Van een voorwerp moet je kunnen aangeven of het voorwerp stabiel staat:
Wat betekent een steunvlak? Hoe kun je het zwaartepunt bepalen voor verschillende voorwerpen?



Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

hefbomen
Hefbomen zijn werktuigen/gereedschappen die de spierkracht vaak vergroten. Ze maken sommige handelingen makkelijker.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hefbomen
Alle hefbomen hebben een draaipunt.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

0

Slide 5 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn de belangrijke onderdelen van een hefboom?

Slide 6 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Begrippen
werklijn
De lijn waarlangs een kracht werkt.

de arm
kortste aftand van het draaipunt tot de werklijn van de kracht

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onthoud!
Werklijn = denkbeeldige lijn waarmee je de kracht verlengt

Arm = de afstand van de werklijn van de kracht tot het draaipunt

De arm meet je altijd loodrecht op de werklijn van de kracht

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De arm r is de loodrechte afstand tussen de werklijn van de kracht en het draaipunt.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De arm
kortste aftand van het draaipunt tot de werklijn van de kracht. 
voorbeeld:
De lengte van de tafel is 2 meter. 
  • Hoe lang is de arm van het zwaartekracht?
  • Hoe lang is de arm van de spierkracht?

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werken met hefbomen
Werklijn.
De arm is de kortste afstand tussen
de werklijn van de kracht 
en de draaias.
Werkwijze:
  • Teken een verticale lijn vanuit de kracht loodrecht op de horizontale as waar het draaipunt ligt.





Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Let op arm! KORTSTE weg!!!
aangrijpingspunt -vector - werklijn- draaipunt

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lengte van arm...
werklijn van de kracht en draaipunt van de hefboom

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zwaartepunt
Het punt ten opzichte waarvan de massa van dat object in evenwicht is.

Een voorwerp zal omvallen als het 
zwaartepunt niet boven het steunvlak 
ligt.
Steunvlak

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

paragraaf 1 soorten kracht

De zwaartekracht grijpt altijd aan in het massamiddelpunt van een voorwerp, persoon of dier.

het massamiddelpunt bevindt zich (zoals het woord al doet vermoeden) in het midden van alle massa van een voorwerp. Bij wiskundige figuren is dit middelpunt heel precies te vinden/aan te geven d.m.v. het aanbrengen van symmetrielijnen (zie afbeelding hieronder waar alle lijnen kruisen, dat is het massamiddelpunt). bij sterk onregelmatige figuren dien je dit zo nauwkeurig mogelijk te schatten. Het massamiddelpunt kan ook buiten een object liggen. (zie massamiddelpunt van de voor over gebogen mens en de letter O)



De zwaartekracht grijpt altijd aan in het massamiddelpunt van een voorwerp, persoon of dier en werkt loodrecht naar beneden!
Weergeven met Z.
Het massamiddelpunt bevindt zich (zoals het woord al doet vermoeden) in het midden van alle massa van een voorwerp. Bij wiskundige figuren is dit middelpunt heel precies te vinden/aan te geven d.m.v. het aanbrengen van symmetrielijnen.
Bij sterk onregelmatige figuren dien je dit zo nauwkeurig mogelijk te schatten.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zwaartepunt
  • Als je het zwaartepunt weet dan kun je voorspellen of een voorwerp kan omvallen.
  • Als het zwaartepunt boven het steunvlak is dan blijft het voorwerp staan
  • Steunvlak: gebied 
        tussen twee 
        steunpunten

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

lzp is boven het steunvlak

Slide 17 - Tekstslide

4 matjes in de hoeken, 6 kwarten.
2 tegelijk spelen.
- aanpassing, meer matjes (organisatie aangepast)
- 'gratis' kwartet 4 pionnen (materiaal)
- wanneer is het afgelopen? 1,5 min 
rol als observator als docent op je nemen en uitlichten, kijken, singaleren, aanpassen weer kijken...etc
lzp is buiten het steunvlak

Slide 18 - Tekstslide

4 matjes in de hoeken, 6 kwarten.
2 tegelijk spelen.
- aanpassing, meer matjes (organisatie aangepast)
- 'gratis' kwartet 4 pionnen (materiaal)
- wanneer is het afgelopen? 1,5 min 
rol als observator als docent op je nemen en uitlichten, kijken, singaleren, aanpassen weer kijken...etc
Oefenopgaven
De eenvoudige wijnfleshouder hiernaast bestaat uit een schuin afgezaagd plaatje met een gat erin. Het geheel is stabiel.

Welke van de punten A, B of C op de fles kan het zwaartepunt zijn en waarom denk je dat?
De zwaartekracht hier zou links van het steunvlak komen, dus niet stabiel.
A
De zwaartekracht hier gaat door het steunvlak heen dus de situatie is stabiel.
B
De zwaartekracht hier zou rechts van het steunvlak komen, dus niet stabiel.
C

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een voorwerp valt niet om als het zwaartepunt boven, op,
of onder het steunvlak valt

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een voorwerp valt niet om als het zwaartepunt boven, op,
of onder het steunvlak valt

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een voorwerp valt niet om als het zwaartepunt boven, op,
of onder het steunvlak valt

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

stabiliteit
een voorwerp is stabiel 
(valt niet om)  als het 
zwaartepunt boven het 
steunvlak ligt

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stabiliteit
Een voorwerp kan in evenwicht zijn, 
zelfs als het heel onstabiel is.

Alleen wanneer alle krachten en momenten elkaar opheffen kan er sprake zijn van evenwicht. 

De stabiliteit van een voorwerp, hangt af van hoe makkelijk het is voor het zwaartepunt om buiten het steunvlak kan vallen.

Hoe hoger het zwaartepunt ligt en hoe smaller het steunvlak is, des te onstabieler een voorwerp is.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

hoe kun je stabiliteit vergroten?

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Stabiliteit
  1. Het steunvlak groter maken.
  2. Zorgen dat het zwaartepunt lager komt te liggen. 

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

huiswerk 
maak 1 t/m 10

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Is de hefboom in evenwicht?

F1×l1=F2×l2
F1×l1=F2×l2
F1×l1=F2×l2
A
De hefboom is in evenwicht.
B
De hefboom is niet in evenwicht.

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is deze hefboom in evenwicht?
A
Ja
B
Nee

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een hefboom?
A
Een manier om een voorwerp zwaarder te maken
B
Een manier om meer kracht uit te oefenen
C
Een manier een boom om te hakken

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe werkt een hefboom?
A
Door een hefboom wordt het voorwerp minder zwaar
B
Een langere arm zorgt ervoor dat je minder kracht nodig hebt
C
Hoe korter de arm van de werkkracht, hoe gemakkelijker
D
Hoe langer de arm van draaipunt naar voorwerp hoe gemakkelijker je het op kunt tillen

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is GEEN hefboom?
A
Schaar
B
Hamer
C
Tuinslang
D
Breekijzer

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Inleiding hefbomen
1
2

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

0

Slide 34 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Rekenen aan hefbomen
  • Bij een hefboom heeft elke
    kracht zijn eigen arm.
  • We kunnen de grootte van de
    kracht en de lengte van de arm
    met elkaar vermenigvuldigen 
    Hefboomregel:
    arm 1 * kracht 1 = arm 2 * arm 2

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Moment   M = F x l (kracht x arm)
  • Het moment M van een kracht is gelijk aan de grootte van de kracht F x de lengte van de arm l.
  • De arm van een kracht is de afstand tussen de werklijn van de kracht en de draaias van de hefboom.
  • Een hefboom is in evenwicht als de momenten linksom gelijk zijn aan de momenten rechtsom.

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Reken voorbeeld
Blz 124, 125 , afbeelding 12
Bereken de grootte van de spankracht van de kabel op de auto


Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag
Klassikaal aantal berekeningen paragraaf 1 en 2 maken
Nakijken hoofdstuk 1 en vragen stellen van hoofdstuk 1
Daarna: zelfstandig opdrachten afmaken 
uitleg: paragraaf 6.3
Klaar? Laat controleren en kijk de opdrachten na.
Niet klaar? Huiswerk
Volgende/deze les:6.4

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat gaan we deze les verder doen?
Terugblik
Doelen:
-Aan het einde van de les kun je uitleggen hoe katrollen werken en hiermee rekenen
Uitleg
Aan de slag

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De vaste katrol

Een vaste katrol draait de kracht om. Je herkent een vaste katrol aan het feit dat hij VAST zit.


Kracht verandert niet! maar richting kan wel veranderen


Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De losse katrol
  • Een losse katrol maakt ons sterker.
  • De last wordt verdeeld over het aantal touwen waaraan de katrol hangt.
  • In dit geval moet je met
    50N trekken om 100N omhoog te krijgen.

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Takel
Vaste katrol met losse katrol: verdeelt het gewicht over hoeveel katrollen je toevoegd. 


Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Winst:
Takel maakt hijskracht 2x zo groot
Verlies:
2m touw trekken = 1m hoog

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Katrol / Takel
Als een voorwerp aan N stukken touw hangt;

 -> hijskracht wordt N keer zo groot
 -> hijsafstand wordt N keer zo klein

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Rekenvoorbeeld
Je hebt een takel met 6 katrollen.
Je wil een massa van 75 kg, 8,0 m omhoog trekken

Hoe hard moet er aan het touw getrokken worden en hoeveel meter touw wordt er binnengehaald?


Gegevens: zes katrollen dus 6 stukken touw. N=6
m=75 kg
h=8,0m

Fz=mxg
Fz=75x10=750N

Benodigde spierkracht: F:N=750:6=125N
Benodigde touw: FxN=8x6=48m

Slide 45 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag
Maak de opdrachten in je werkboek 6.3 
Zelfstandig of klassikaal 

Klaar? Laat controleren en kijk de opdrachten na

Volgende lessen: 6.4
hoofdstuk 5+6 samenvatten

Slide 46 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat gaan we deze les doen?
Terugblik
Doelen
-Aan het einde van de les kun je rekenen met druk en onderbouwen hoe je druk vergroot en verkleint
Uitleg
Aan de slag 

Slide 47 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Druk
Kracht werkt op een voorwerp

Kracht/druk wordt verdeelt over een voorwerp

De kracht per cm2 noem je druk

Druk=Kracht/oppervlakte
Door het oppervlakte te verkleinen, neemt de druk toe

Slide 48 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Rekenen aan druk
  • Druk is kracht per oppervlakte.
  • Hoe groter het oppervlak, hoe lager de druk en andersom.
  • Je kunt de druk verhogen of verlagen door het oppervlakte te veranderen
  • In formule p = F / A
  • De standaard eenheid van F is N, en van A is m2.
  • Hiermee is de standaard eenheid van druk N/m2
  • 1 N/m2  noemen we 1 Pa (Pascal).
  • 1,0 N / cm2 = 1,0 104 N/m2 = 10 kN / m2

Slide 49 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld opgave
Stel je hebt een blok beton van 4 m2, dit beton weegt 1000 kg. Bereken de druk.
p=F/A
p=?
F=mxg=1000x10=10.000N
A= 4m2
p= 10.000/4= 2.500 N/M2 of 2.500 Pa

Slide 50 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag
Maak de opdrachten in je werkboek

Eerst: berekeningen klassikaal
Maak de rest van de opdrachten af, laat controleren en kijk de opdrachten na

Volgende les: samenvatten

Slide 51 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies