3.2 - Formule taal

Startklaar
Startopdracht
3. Begin met ‘startopdracht’
1. Boek, schrift, agenda en pen op tafel.
Een lekkere simpele. Zorg dat je met je laptop in deze LessonUp zit!
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Startklaar
Startopdracht
3. Begin met ‘startopdracht’
1. Boek, schrift, agenda en pen op tafel.
Een lekkere simpele. Zorg dat je met je laptop in deze LessonUp zit!

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
  1. Oefen SO'tje met 5 vragen.
  2. Herhalingsvragen over 3.1 
  3. Uitleg van 3.2 
  4. Zelfstandig werken 

Slide 2 - Tekstslide

Geef de afkorting van het element: lood
hoofdletter gevoelig

Slide 3 - Open vraag

Geef de naam van het element:
Ba
hoofdletter gevoelig

Slide 4 - Open vraag


Geef de naam van de volgende molecuulformule:
CH4 (g)

Slide 5 - Open vraag


Geef de molecuulformule van de volgende stofnaam:
koolstofdioxide (s)
hoeft geen index te gebruiken dus gewoon:
C2H6 (g) en niet C2H6 (g), wel hoofdletters.

Slide 6 - Open vraag

Wat weet je nog?
herhaling 3.1

Slide 7 - Tekstslide

Wat is een atoom?
A
Een molecuul
B
Een bouwsteen van een molecuul
C
Onderdeel van een ion
D
Een stof

Slide 8 - Quizvraag


Hoeveel groepen zijn er in het periodiek systeem der elementen?
A
7
B
18
C
106
D
118

Slide 9 - Quizvraag

Een atoom heeft atoomnummer 1.
Hoe heet dit atoom?
A
Waterstof
B
Helium
C
Lithium
D
Daar heb je te weinig informatie voor

Slide 10 - Quizvraag

Een atoom heeft atoomnummer 20.
Hoe heet dit atoom?
A
Krypton
B
Natrium
C
Zuurstof
D
Calcium

Slide 11 - Quizvraag


Wat is een groep en periode in het periodiek systeem der elementen?

Slide 12 - Open vraag


Noem de vier belangrijkste
eigenschappen van metalen.

Slide 13 - Open vraag


Wat één van de weinige gemeenschappelijke eigenschappen van niet-metalen?

Slide 14 - Open vraag

H3
§3.2 Formule taal

Slide 15 - Tekstslide

Afspraken huiswerk maken:
Cijfer lager dan 6.0       = Elke les huiswerkcontrole 

Cijfer tussen 6.0 en 7.0 = Huiswerkcontrole

Cijfer boven 7.0               = Huiswerk maken is eigen                                                                          verantwoordelijkheid
Niet af is op school die dag maken en nakijken
Bij 3x geen huiswerk, op school maken en nakijken
Verwacht wel een goede werkhouding
Tip: Hou het leerwerk bij 

Slide 16 - Tekstslide

L3-8 Ik kan uitleggen hoe je een molecuultekening maakt.
L3-9 Ik kan uitleggen hoe je een molecuulformule opstelt door gebruik te maken van de begrippen: coëfficiënt en index.
L3-10 Ik kan uitleggen wat het verschil is tussen een ontleedbare en niet-ontleedbare stof en kan hier enkele voorbeelden van noemen.
L3-11 Ik ken alle belangrijke formules van stoffen uit tabel 3.6 en 3.7 uit mijn hoofd.
Leerdoelen paragraaf 3.2

Slide 17 - Tekstslide

Waar ga je zitten
- Rood; gaat stil aan het werk met:
1. Maken van de vragen uit deze Lesson Up (zie klas) (score check)
2. Maken van 3.2 opdracht 20 t/m 27
3. Nakijken van de opdrachten met rode pen
Klaar? Ga iets voor een ander vak doen en laat aan eind vd les zien wat je hebt gedaan.
Aan einde van de instructie van groen krijgen jullie 5 vragen over de inhoud.
- Groen; krijgt uitleg.


Slide 18 - Tekstslide


Uit hoeveel soorten moleculen bestaat glucose?
A
1
B
3
C
20
D
24

Slide 19 - Quizvraag

Uit hoeveel soorten
elementen bestaat glucose?
A
1
B
3
C
20
D
24

Slide 20 - Quizvraag

Uit hoeveel atomen
bestaat glucose?
A
1
B
3
C
20
D
24

Slide 21 - Quizvraag

Herhaling hoofdstuk 2

Slide 22 - Tekstslide


  • Niet-ontleedbare stoffen zijn opgebouwd uit één atoomsoort. Je schrijft dan achter het symbool tussen haakjes de fase van de stof, bijvoorbeeld Cu (s) of He (g).
  • Er zijn zeven niet-ontleedbare stoffen die uit moleculen bestaan. Deze moleculen bestaan uit twee dezelfde atomen. Die noem je ook wel de diatomaire moleculen
Formule taal

Slide 23 - Tekstslide

Claartje Fietst Niet In Haar OnderBroek


Ezelsbruggetjes 
Er zijn zeven niet-ontleedbare stoffen die uit moleculen bestaan. Deze moleculen bestaan uit twee dezelfde atomen. Die noem je ook wel de diatomaire moleculen. Hieronder staan 3 ezelsbruggetjes om ze te onthouden.
De letters in hoofdletters zijn de niet-ontleedbare stoffen waarvan de moleculen uit 2 atomenbestaan.

Slide 24 - Tekstslide

Belangrijke formules van ontleedbare stoffen

Figuur 3.7
Deze moet je kennen!

Slide 25 - Tekstslide

Naast de systematische naam (paragraaf 3), heb je ook een aantal triviale namen.


Triviale namen
Enkele stoffen hebben een niet-systematische naam.
  

Zo noem je H2O water en niet diwaterstofoxide. Leer de stoffen en formules van tabel 3.5 uit je hoofd.

Slide 26 - Tekstslide

Belangrijke begrippen
Molecuultekening
Molecuultekening van water
Bestaat uit:
  • 1 atoom zuurstof (O)
  • 2 atomen waterstof (H)
  • 1 molecuul

Molecuulformule
Molecuulformule:
2x een H-atoom
1x een O-atoom
Het kleine getal is de index en zegt hoe veel van een soort atomen aanwezig is, dit staat altijd achter het element.
Index is 1 laat je weg!

Index
Het kleine getal is de index en zegt hoe veel van een soort atomen aanwezig is, dit staat altijd achter het element.
Index is 1 laat je weg!

Coëfficiënt
Coëfficiënt staat voor de molecuulformule en geeft aan hoeveel moleculen ervan zijn. 

Voorbeeld: 3 CO2
3 * 1 atomen C (koolstof) dus 3 atomen totaal
3 * 2 atomen O (zuurstof) dus 6 atomen totaal

Slide 27 - Tekstslide

Molecuultekening
Molecuultekening van water
Bestaat uit:
  • 1 atoom zuurstof (O)
  • 2 atomen waterstof (H)
  • 1 molecuul

Molecuulformule
Molecuulformule:
2x een H-atoom
1x een O-atoom
Het kleine getal is de index en zegt hoe veel van een soort atomen aanwezig is, dit staat altijd achter het element.
Index is 1 laat je weg!

Index
Het kleine getal is de index en zegt hoe veel van een soort atomen aanwezig is, dit staat altijd achter het element.
Index is 1 laat je weg!

Coëfficiënt
Coëfficiënt staat voor de molecuulformule en geeft aan hoeveel moleculen ervan zijn. 

Voorbeeld: 3 CO2
3 * 1 atomen C (koolstof) dus 3 atomen totaal
3 * 2 atomen O (zuurstof) dus 6 atomen totaal

Uitleg van deze slide

Slide 28 - Tekstslide

Wat is waar?
A
Atomen en moleculen zijn hetzelfde
B
Atomen bestaan uit moleculen
C
Moleculen bestaan uit atomen
D
Moleculen en atomen vormen een verbinding

Slide 29 - Quizvraag

Wat is de coëfficiënt
van de afgebeelde
moleculen?
A
4 C2H6O
B
3 C2H6O
C
6 C2H6O
D
5 C2H6O

Slide 30 - Quizvraag

Wat geeft de index aan?
A
aantal moleculen
B
aantal atomen
C
aantal atomen in het molecuul
D
aantal moleculen in het atoom

Slide 31 - Quizvraag

Wat geeft het coëfficiënt aan?
A
aantal moleculen
B
aantal atomen
C
aantal atomen in het molecuul
D
aantal moleculen in het atoom

Slide 32 - Quizvraag

Wat is de formule van het volgende molecuul:
A
C8H3
B
C3H8
C
C8H3
D
C3H8

Slide 33 - Quizvraag

Wat is de formule van het volgende molecuul:
A
CO2
B
2CO
C
C2O
D
CO2

Slide 34 - Quizvraag

Wat is de formule van het volgende molecuul:
A
NH3
B
N3H
C
N3H
D
3HN

Slide 35 - Quizvraag

Aan de slag
met het huiswerk 
  • §3.1 maken opdracht 6 t/m 15 - HUISWERK
  • Klaar?
  • §3.2 maken opdracht 20 t/m 27
  • nakijken deze opdrachten

Slide 36 - Tekstslide