Basisvaardigheden
1 / 35
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
schrijf je gewicht (of dat van de buurvrouw) op als een komma-getal
Slide 8 - Open vraag
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Rond af op 2 cijfers na de komma:
3,0151111
3,0151111
A
3,01
B
3,015
C
3,01,511
D
3,02
Slide 15 - Quizvraag
Rond af op 1 cijfer na de komma
1,009999
1,009999
A
1,0
B
1,9
C
1,1
D
1,0,09999
Slide 16 - Quizvraag
Slide 17 - Tekstslide
Bedenk zoveel mogelijk eenheden...
Slide 18 - Open vraag
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
56 gram = ....
(meerdere antwoorden kunnen goed zijn)
A
0,056 kg
B
56 0 mg
C
56 000 000 mcg
D
56 000 mg
Slide 21 - Quizvraag
sleep naar de juiste plek
34 gram
340 mg
3,4 kg
3 400 000 mcg
0,34 kg
0,034 kg
340 000 mcg
3 400 000 000 mcg
0,0034 kg
0,034 kg
Slide 22 - Sleepvraag
Slide 23 - Tekstslide
6,75 uur = ..... minuten
Slide 24 - Open vraag
675 minuten = .... uur
A
675 X 60 =
40500 uur
B
675 : 60 =
11,25 uur
C
10 uur en 45 minuten
D
6,75 uur
Slide 25 - Quizvraag
25 minuten = ..... uur
Slide 26 - Open vraag
8,25 uur = ..... minuten
Slide 27 - Open vraag
Slide 28 - Tekstslide
Slide 29 - Tekstslide
Slide 30 - Tekstslide
Slide 31 - Tekstslide
een 1%-oplossing = 10 mg/ml
hoeveel mg zit er in 1 ml van een
'2%-oplossing'?
hoeveel mg zit er in 1 ml van een
'2%-oplossing'?
Slide 32 - Open vraag
Hoeveel mg heb je nodig om 1 ml te maken van een '8%-oplossing'?
Slide 33 - Open vraag
Hoeveel mg heb je nodig 6 ml te maken van een '3%-oplossing'?
A
30 : 6 = 5 mg
B
6 : 30 = 0,2 mg
C
6 X 3 = 18 mg
D
6 X 30 = 180 mg
