Nederlands cohort 2020-2021 HTV les 1

Welkom in de les Nederlands
introductie Nederlands als generiek vak
planning deze periode doornemen
opdrachten: instaptoets

1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom in de les Nederlands
introductie Nederlands als generiek vak
planning deze periode doornemen
opdrachten: instaptoets

Slide 1 - Tekstslide

Nederlands Generiek
6 X 10 weken
Examen
1. CE (centraal examen) lezen/ luisteren (50 %)
2. instellingsexamen schrijven, spreken en gesprekken (50%)

Slide 2 - Tekstslide

Wanneer mag je op examen?
1. studiemeter af: instaptoets, opdrachten, oefentoets, eindtoets
2. Opdrachten uit boek (schrijfopdrachten, spreekopdrachten)

Slide 3 - Tekstslide

studiemateriaal
studiemeter (online)
boek: starttaal 3F

Slide 4 - Tekstslide

Planning deze 8 weken
Deze periode 2 cijfers
instaptoets
spellingtoets

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide



de instaptoets
kies 2f of 3f



we beginnen met een opwarmertje




onderwerpen: 
als/ dan
geslacht
jou/ jouw, mij/ mijn
woordsoorten
zinsdelen
aaneenschrijven
hoofdletters
meervoudsvormen
werkwoordspelling
woordenschat
spreekwoorden

Slide 9 - Tekstslide

instaptoets
Als of dan

Slide 10 - Tekstslide

als of dan
Jan eet liever een zak chips ... een appel
A
als
B
dan

Slide 11 - Quizvraag

Jan is even groot ... Marie
A
dan
B
als

Slide 12 - Quizvraag

wanneer gebruik je als of dan?
Ik eet liever een appel dan een peer (verschil)
De BOA kent de regels beter dan minister Grapperhaus (verschil)
Een BOA is net zo  belangrijk als een politieman (vergelijking met even of zo)

Slide 13 - Tekstslide

bezittelijke voornaamwoorden
mijn/ m'n huis
jouw huis
zijn/ haar huis
jullie huis
ons huis
hun huis

Slide 14 - Tekstslide

vul in jou of jouw
Wie is ... broer?
Die krullenbol is ... broer
A
jou, mijn
B
jouw, mijn
C
jouw, mij
D
jou, mij

Slide 15 - Quizvraag

Twee manieren van ontleden
1. zinsdelen
2. woordsoorten

Slide 16 - Tekstslide

1. zinsdelen
1. persoonsvorm
2. onderwerp
3. werkwoordelijk gezegde
4. lijdend voorwerp
5. meewerkend voorwerp

Slide 17 - Tekstslide

Jan heeft een brief aan de directeur geschreven.
Wat is de persoonsvorm?
A
heeft
B
geschreven
C
Jan

Slide 18 - Quizvraag

Benoem de zinsdelen.

Jan heeft een brief aan de directeur geschreven.
Wat is het onderwerp?
A
Jan
B
een brief
C
de directeur

Slide 19 - Quizvraag

Jan heeft een brief aan de directeur geschreven.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
Jan
B
een brief
C
de directeur

Slide 20 - Quizvraag

Jan heeft een brief aan de directeur geschreven.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
heeft
B
heeft geschreven
C
geschreven

Slide 21 - Quizvraag

Jan heeft een brief aan de directeur geschreven.
Wat is het meewerkend voorwerp?
A
een brief
B
Jan
C
de directeur

Slide 22 - Quizvraag

2. woordsoorten
lidwoord
zelfstandig naamwoord
voorzetsel
bijvoegelijk naamwoord
bijwoord

Slide 23 - Tekstslide

timer
0:30
Wat is een lidwoord

Slide 24 - Woordweb

timer
0:30
Noem een zelfstandig naamwoord

Slide 25 - Woordweb

timer
0:30
bijvoeglijk naamwoord

Slide 26 - Woordweb

timer
0:30
noem een werkwoord

Slide 27 - Woordweb

timer
0:30
voorzetsel

Slide 28 - Woordweb

Woordsoorten

Slide 29 - Tekstslide

Bijwoord
Het bijwoord:

- zegt iets over een werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord of over een ander bijwoord


Een bijwoord geeft vaak:

- een tijd aan

- een plaats aan

Slide 30 - Tekstslide

Sleep de woordsoorten naar de juiste box.
bijwoord
voorzetsel
lidwoord
zelfstandig nw
bijvoeglijk nw
werkwoord
Een
dikke
man
loopt
snel
de
straat
in 

Slide 31 - Sleepvraag

opdracht: studiemeter
maak van de instaptoets de eerste vijf onderdelen tot en met zinsdelen

Slide 32 - Tekstslide