Verhaalanalyse 4V

Herhaling verhaalanalyse
- Verhaalopbouw en verhaalstructuur
- Literatuur of lectuur?
- Personages
- Spanning
- perspectief
- karakter hoofdpersonen
- tijdverloop
- ruimte / plaats
- conflict 
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Herhaling verhaalanalyse
- Verhaalopbouw en verhaalstructuur
- Literatuur of lectuur?
- Personages
- Spanning
- perspectief
- karakter hoofdpersonen
- tijdverloop
- ruimte / plaats
- conflict 

Slide 1 - Tekstslide

Recept voor schrijven verhaal
1. een ruimte / plaats /omgeving
2. een verhaalfiguur (mens/ dier / ding)
3. tijdverloop 
4. conflict / gebeurtenis

Verhaallijn is een reeks gebeurtenissen met een duidelijk begin- en eindpunt

Slide 2 - Tekstslide

Elk verhaal een conflict
Climax: een opklimmende reeks van gebeurtenissen of conflicten tot een hoogtepunt.
Crisis: hoogtepunt in een conflict
- door botsing (woordenstrijd, gevecht)
- naar binnen slaan (zelfmoord)
- opgelost 
Ontknoping is altijd het uit de wereld helpen van het conflict.

Slide 3 - Tekstslide

literatuur / lectuur
Literatuur: Werkelijkheid beschrijven veranderen en naar de hand van de schrijver zetten.  Volgens de auteur zou het er zo uit moeten zien.
Lectuur: Hetzelfde, behalve dat het een cliché is. (een goede afloop, goed wordt beloond en kwaad bestraft).

Slide 4 - Tekstslide

Personages
Hoofdfiguren en bijfiguren.

Over hoofdfiguren wordt veel verteld. Je krijgt veel informatie.  Ze maken een ontwikkeling door. Je komt meer te weten over:
achtergrond, sociaal milieu, opleiding, voorkeur vrienden, dromen en idealen etc.

Slide 5 - Tekstslide

Verschillende rollen
- Helper-> helpt de hoofdpersoon
- Tegenstander-> probeert doel hoofdpersoon tegen te houden
- Afzijdige->hebben niets met het doel van de hoofdpersoon te maken
- Begunstigde->profiteert van de hoofdpersoon
- Slachtoffer->heeft last van de hoofdpersoon

Slide 6 - Tekstslide

Conflict
Innerlijk conflict: zelf een keuze moeten maken of in zichzelf met problemen zitten
Uiterlijk conflict: een botsing met verhaalpersonages / spullen / dingen

Slide 7 - Tekstslide

Karakters
Flat character: typetjes (vaak een enkele eigenschap, bijvoorbeeld de norse buurman)
Round character: ontwikkelt zich gaandeweg het verhaal. Je komt er veel over te weten. Heeft ook echt karaktereigenschappen (verlegen, laf, impulsief, lui)
De lijst met karaktereigenschappen zit in je toets. Die hoef je dus niet uit je hoofd te leren.

Slide 8 - Tekstslide

Typen
Karakters
geen karakterontwikkeling
wel karakterontwikkeling
duidelijke functie
minder duidelijke functie
lastig samen te vatten
makkelijk samen te vatten

Slide 9 - Sleepvraag

perspectief
- ik perspectief (belevend en achteraf, dus terug vertellend)
- hij / zij perspectief (personaal)
- alwetende vertellen (auctoriaal) doet niet mee aan het verhaal
- meerdere perspectieven

Slide 10 - Tekstslide

Spanning
 perspectief
karakter hoofdpersonen
 tijdverloop
ruimte / plaats
 conflict 

Slide 11 - Tekstslide

Spanningstrucs

Slide 12 - Woordweb

Spanning
  • situatie  of omgeving
  • open plekken
  • onverwachte draai
  • vdermoeden van afloop
  • uitstel ontknoping
  • informatievoorsprong
  • cliffhanger

Slide 13 - Tekstslide

1

Slide 14 - Video

Slide 15 - Video

Welk spanningstrucje wordt hier toegepast?

Slide 16 - Open vraag

Ruimte
1 Alle plaatsen die in verhaal voorkomen
2 Binnen of buiten
3 Ook het weer, geluiden en geuren
4 Functie: oproepen sfeer

Slide 17 - Tekstslide

Wat hoort allemaal bij 'tijd' (1)
  1. de tijd waarin het verhaal zich afspeelt, bijv. de middeleeuwen
  2. vertelde tijd: hoeveel tijd er in het verhaal voorbijgaat, bijv. een paar dagen, een jaar, één dag
  3. Verteltijd: het aantal blz. dat de schrijver nodig heeft om het verhaal te vertellen

Slide 18 - Tekstslide

Wat hoort allemaal bij 'tijd' (2)
  1. Chronologisch: de gebeurtenissen worden verteld in de volgorde waarin ze gebeurd zijn
  2. Terugverwijzing: een personage denkt aan of zegt iets over wat vroeger/eerder gebeurde. Vaak in een paar woorden/zinnen.
  3. Vooruitwijzing: er wordt iets gezegd over wat later zal gebeuren of wat personage hoopt of waar hij bang voor is

Slide 19 - Tekstslide

Wat hoort allemaal bij tijd (3)
  1. Flashback: het hele verhaal gaat zelf terug in de tijd. Dit wordt uitgebreider beschreven. De volgorde van de gebeurtenissen wordt echt onderbroken.
  2. Flashforward: hetzelfde, maar dan vooruit in de tijd
  3. Bij Flashbacks en flashformwards is een verhaal niet-chronologisch.
FUNCTIE: spanning / meer info over het personage

Slide 20 - Tekstslide