In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Tekstsoorten
informatief;
instructief;
betogend
activerend
Slide 2 - Tekstslide
Moeilijke woorden
Achter de betekenis van moeilijke woorden kun je komen door:
te vragen; X
informatie uit de rest van de tekst te halen; V
het woordenboek te raadplegen. V
Slide 3 - Tekstslide
Woordenboek
Slide 4 - Tekstslide
Hoe zoek je een woord?
Woordbetekenissen opzoeken in een woordenboek.
Hoe zoek je?
Het hele werkwoord, de korte vorm van het woord, het enkelvoud van het woord, een deel van de samenstelling.
Slide 5 - Tekstslide
Grondwoord
Grondwoord: is het belangrijkste woord in gelede woorden.
Woorden in rood zijn de grondwoorden:
Bijv:
talentje
schaapachtig
verbouwen
miskoop
Slide 6 - Tekstslide
Wat is het grondwoord van zenuwachtig
A
zenuw
B
zenuwacht
C
zenuwpees
D
acht
Slide 7 - Quizvraag
Dit is de woordraadstrategie:
A
zoek een voorbeeld
B
zoek een tegenstelling
C
zoek een synoniem
D
zoek een omschrijving
Slide 8 - Quizvraag
Dit is woordraadstrategie:
A
voorbeeld
B
tegenstelling
C
synoniem
D
omschrijving
Slide 9 - Quizvraag
Wat is het grondwoord van:
onmogelijkheid
A
onmogelijk
B
mogelijkheid
C
on
D
mogelijk
Slide 10 - Quizvraag
Leesstrategieën
globaal;
zoekend;
intensief.
Slide 11 - Tekstslide
Beeld en opmaak
Het beeld en de opmaak van de tekst worden bepaald door:
titel;
tussenkopjes;
illustraties;
lettertypes;
tekst- en alinea-indeling.
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Functies afbeeldingen: 1. De afbeelding dient om de aandacht te trekken. 2. De afbeelding is nodig om de tekst te kunnen begrijpen. 3. De afbeelding voegt nieuwe informatie-elementen toe aan de tekst.
A
alleen 1
B
alleen 2
C
1 en 2
D
2 en 3
Slide 14 - Quizvraag
Op welk aspect legt de afbeelding in de advertentie de nadruk?
A
Een nieuw bestaan in Nederland is aantrekkelijk.
B
Iedereen kan vrijwilliger worden.
C
Vluchtelingen hebben hulp van anderen nodig.
D
Weet iedereen voor vluchtelingen de weg?
Slide 15 - Quizvraag
Schrijfdoel en lezers
De schrijver kan verschillende doelen hebben:
informatie verstrekken;
overtuigen;
een mening geven;
tot handelen aanzetten;
amuseren;
gevoelens oproepen/uitdrukken.
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
Voor wie is deze advertentie bedoeld?
A
alleen voor jonge mannen
B
voor belangstellenden voor een functie bij de landmacht
C
voor mannen en vrouwen die al in de landmacht zitten
D
voor scholieren op technische opleidingen
Slide 18 - Quizvraag
Wat is het voornaamste doel van deze advertentie?
A
informeren
B
amuseren
C
tot handelen aansporen
D
overtuigen
Slide 19 - Quizvraag
Feiten en meningen
Feit: echt gebeurd/echt waar/controleerbaar
Mening:wat iemand vindt/denkt/niet controleerbaar
zonder commentaar
tegenspreken
juistheid
vergelijken
Slide 20 - Tekstslide
Tekstindeling
In de meeste teksten kun je drie delen onderscheiden:
inleiding;
kern;
slot.
Slide 21 - Tekstslide
Deelonderwerpen
Inleiding
Onderwerp
Kern
Stappen: deelonderwerpen
--> tussenkopjes
Slide 22 - Tekstslide
Tekstrelaties en signaalwoorden
Tekstverbanden = tekstrelaties
--> signaalwoorden!
oorzaak - gevolg;
doel - middel;
algemene uitspraak of bewering - voorbeeld;
tegenstelling
opsomming;
voorwaarde;
argumenten;
conclusie.
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Tekstslide
Welk verband is er tussen alinea 2 en alinea 3?
A
Alinea 2 en 3 vormen een opsomming.
B
Alinea 3 bevat een samenvatting van de inhoud van alinea 2.
C
Alinea 3 geeft de oorzaak van alinea 2.
D
Alinea 3 geeft een voorbeeld bij wat in alinea 2 wordt verteld.
Slide 25 - Quizvraag
Hoofdonderwerp en hoofdgedachte
Hoofdonderwerp: waar gaat deze tekst over?
Hoofdgedachte: wat zegt de schrijver in één zin over het onderwerp van de tekst?