FE Systeem aarde H1 VWO

• Aardrijkskunde
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 4-6

Formatieve evaluatie H1 Systeem aarde

                                                              Deze FE begint met een aantal kennisvragen en daarna krijg je een aantal toepassingvragen. 

Welke uitspraak over de continentale korst klopt NIET?

1. Het belangrijkste bestandsdeel is graniet.
2. De korst is lichter dan de oceanische.
3. De korst is (veel) dikker dan de oceanische.
4. Over het algemeen is de hij jonger dan de oceanische korst.

Dit gesteente erodeert het snelst.

1. sedimentgesteente
2. metamorfgesteente
3. stollingsgesteente
4. Alle soorten even snel

De lithosfeer is...

1. een plastisch deel van de aardmantel
2. een plastisch deel van de aardkorst en mantel
3. het buitenste harde deel van aardkorst en mantel
4. het buitenste harde deel van de aardmantel

Welk gesteente hoort er niet bij?

1. zoutsteen
2. steenkool
3. leisteen
4. kalksteen

Metamorfgesteente

Sedimentgesteente

Stollingsgesteente

Leisteen en gneis

Basalt en graniet

schalie en kalksteen

Welk begrip hoort bij de volgende uitspraak: "een gesteentelaag die dieper in de grond ligt is waarschijnlijk ouder dan een laag die daarboven ligt'.

1. superpositie
2. actualiteitsbeginsel
3. absolute ouderdom
4. gidsfossiel

Welke aanwijzing van Wegener voor zijn 'theory of continental drift' klopt NIET?

1. Hij vond restanten van gletsjers op Groenland en Antarctica.
2. De gesteenten van Afrika en Z-Amerika kwamen overeen w.b. ouderdom en soort.
3. Hij vond sporen van gletsjers in gebieden die nu een warm klimaat hebben.
4. Hij vond dezelfde fossielen op totaal verschillende continenten.

Welke uitspraak past bij de plek onder de verticale lijn (rechts)?

1. Een horst, mogelijk ontstaan door een divergente breuk.
2. Een horst, mogelijk ontstaan door een convergente breuk.
3. Een slenk, mogelijk ontstaan door een divergente breuk.
4. Een slenk, mogelijk ontstaan door een convergente breuk.

Wanneer 2 oceanische platen botsen...

1. duikt de oudere, zwaardere plaat onder de jongere.
2. duikt de jongere, zwaardere plaat onder de oudere.
3. ontstaat er een plooiïngsgebergte omdat beide van basalt zijn.
4. duikt de jongere lichtere plaat onder de oudere, omdat de oudere meer afgekoeld is.

Aardbevingen zijn het zwaarst bij

1. convergente en divergente breuken
2. convergente en transforme breuken
3. transforme en divergente breuken
4. Bij alle breuklijnen vindt je zware aardbevingen

Bij een mid-oceanische rug is er een...

1. divergente beweging en ontstaan er stratovulkanen.
2. convergente beweging en ontstaat er subductie.
3. transforme beweging, waardoor je horsten en slenken krijgt.
4. divergente beweging en ontstaan er schildvulken.

De oceaanbodem is het jongst...

1. dichtbij de midoceanische rug
2. ver weg van de mid-oceanische rug
3. Dichtbij de subductiezone.
4. De oceaanbodem is overal even oud.

Een schildvulkaan komt voor bij

1. divergente breukzones en bij hotspots
2. convergente en divergente breukzones
3. convergente breukzones en hotspots
4. bij transforme breukzones en hotspots

Wat valt er NIET binnen het onderzoeksgebied van de seismologie?

1. Het voorspellen van vulkaanuitbarstingen.
2. Onderzoek naar het binnenste van de aarde.
3. De kracht van aardbevingen berekenen.
4. De gevolgen aardbevingen proberen te beperken.

Einde kennisvragen

Je hebt nu een idee van je basale kennisniveau. Vlak voor een echt SE zou je minimaal 12 van de 14 vragen goed moeten hebben, want het is overwegend leerwerk. 

Nu gaan we nog een paar toepassingsvragen doen. Deze geven een realistischer beeld van het SE. 

Gebruik de atlas. Beredeneer welk type vulkanen en welk type eruptie je vindt in Nieuw-Zeeland (4p).

Beredeneer welk type vulkanen en welk type eruptie je vindt in Nieuw-Zeeland (4p).

Nieuw-Zeeland ligt op een convergente breuklijn tussen oceanische korsten (1), waardoor er subductie plaatstvindt en de korst smelt / de Pacifische plaat naar onderen duikt en smelt (1). Hierdoor ontstaan stratovulkanen (1) met explosieve uitbarstingen (1)

Gebruik de atlas. IJsland en Filipijnen: bij welk van de twee landen zullen over het algemeen geen tsunami’s voorkomen en waarom? (2p)

IJsland en Filipijnen: bij welk van de twee landen zullen over het algemeen geen tsunami’s voorkomen en waarom? (2p)

Bij IJsland liggen alleen divergente breuklijnen (1), waardoor er geen opwaartse beweging / grote aardbevingen voor kunnen komen die nodig zijn voor het ontstaan van tsunami's. (1)

Het Nederlandse landschap is gevormd door endogene en exogene krachten. Geef aan welke van beide het Nederlandse landschap tegenwoordig het meeste beïnvloeden en geef een bijpassend concreet voorbeeld. (2p)

Geef aan welke van beide het Nederlandse landschap tegenwoordig het meeste beïnvloeden en geef een bijpassend concreet voorbeeld. (2p)

Exogene krachten (1). 

Bijv. rivieren die klei/zand of grind achterlaten. / De wind die het zand van het strand opblaast tot duinen.  / De zee die bij een storm een stuk van het strand wegslaat.