Jeffrey Boon

Jeffrey Boon
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Jeffrey Boon

Slide 1 - Tekstslide

Wat doen we deze les?
  • Extra oefenstof H1



Jeffrey, neem rustig de tijd om de opdrachten in deze LessonUp te maken. Je mag hierbij je boek gebruiken en natuurlijk je rekenmachine, als je vragen hebt, steek je vinger even op.

Slide 2 - Tekstslide

Jeroen heeft een goede baan, maar ook een duur huis, waardoor hij maandelijks maar weinig geld overhoudt om leuke dingen te gaan doen. Dat vindt hij lastig. Leo woont in een klein huis aan de rand van het dorp. Hij is werkloos, maar heeft zo genoeg tijd om in zijn tuin te werken. Hij verbouwt daar alles wat hij nodig heeft en voorziet zo in zijn behoeften.
Wie is volgens jou het meest welvarend? Leg je antwoord uit.

Slide 3 - Open vraag

Geef bij elk marketinginstrument een voorbeeld.
A personeelsbeleid, B plaatsbeleid, C presentatiebeleid
D productbeleid, E promotiebeleid, F prijsbeleid.

Slide 4 - Open vraag

Bekijk de afbeelding hiernaast.
Van welke soort reclame is hier sprake?

A
Commerciële reclame
B
Ideële reclame
C
Informatieve reclame
D
Merkreclame

Slide 5 - Quizvraag

Bekijk de maandbegroting van Merel hiernaast.
Hoeveel houdt Merel over? Bereken haar overschot in procenten van haar maandinkomen.

Slide 6 - Open vraag

Bekijk de maandbegroting van Lianne hiernaast.
Bereken hoeveel Lianne gemiddeld per week uitgeeft aan dagelijkse uitgaven.

Slide 7 - Open vraag

In welk rijtje staan alleen incidentele uitgaven?
A
abonnementen – boodschappen – huur
B
Cadeautjes – nieuwe wasmachine – vakantie
C
Hypotheek – gas en elektra – verzekeringen

Slide 8 - Quizvraag

Sita wil een tweedehands motor kopen. Ze wil € 8.600 besteden en heeft inmiddels € 1.800 gespaard. Ze wil de motor over drie jaar kopen. Bereken het bedrag dat Sita elke maand moet reserveren.

Slide 9 - Open vraag


Lees het krantenbericht hiernaast klik erop om te vergroten)
Welke uitspraak is juist?
A
De koopkracht stijgt met 1,7%.
B
De koopkracht stijgt met meer dan 1,7%.
C
De koopkracht stijgt met minder dan 1,7%.
D
De koopkracht stijgt helemaal niet.

Slide 10 - Quizvraag