Dag 7

Woorden

Thema 13:  Muziek

welke

• iets waar je al eerder over hebt gepraat
•  vraagwoord
• zin: In welke klas zit jij?
• zin: Welke leerlingen zijn vandaag ziek?

43

weten (ww)

• kennis hebben 
• werkwoord
• ik weet - wij weten
• zin: Wie weet het antwoord?
• zin: Ik weet zeker dat de sleutel op tafel ligt.

44

wonen (ww)

• een vaste plek
• waar je leeft 
• werkwoord
• ik woon - wij wonen
• zin: Wij wonen in Den Helder.
• zin: Ik woon hier al 10 jaar.

45

zingen (ww)

• met je stem
• muzikale klanken 
• werkwoord
• ik zing - wij zingen
• zin: Zij zingen samen een lied.

46

zitten (ww)

• op je billen rusten 
• werkwoord: 
  tegenw. tijd: ik zit - wij zitten
  verleden tijd: ik zat - wij zaten 
• zin: Ik zit op de bank om tv te kijken.

47

zo

• hetzelfde 
• voorbeeld
• gauw, snel
• zin: Kijk maar: zo doe ik mijn jas aan.
• zin: Tot zo!
• zin: Ik ga zo boodschappen doen.

48

de zon

• bol in de ruimte
• geeft warmte en licht 
• zin: De zon schijnt op het huis.
• zin: Zonder de zon kan niets groeien.

49

Maak een vraag.
gebruik het woord: welke
gebruik het werkwoord: komen

43

....................dag is het vandaag? Maandag of dinsdag?

43

1. Waarom
2. Welke
3. Wanneer
4. Waar

weten =

44

1. Een vaste plek waar je leeft
2. Licht geven.
3. Met je stem muzikale klanken laten horen.
4. Kennis hebben van iets

A - Ik ...... niet hoe dat moet.
B - Zij ...... niet hoe dat moet.
C - Ahmad ....... wel hoe dat moet.
D - .........Hans en Mohammad hoe dat moet?

44

1. A - weet B - weet C - weet D - weten
2. A - weet B - weten C - weet D - weten
3. A - weet B - weet C - weet D - weet
4. A - weet B - weten C - weten D - weten

Vraag hem iets over muziek.
Hij .................alles!

44

1. wet
2. weett
3. weet
4. weit

45

Waar wil jij graag wonen?

45

wat hoort bij elkaar?

wonen

Maak een 1-2-3 zin met:
wonen

45

werkwoord: zingen
Maak het hele rijtje: ik............, jij ..................., hij/zij .........., wij ........, jullie .......... zij..........

46

Ik ........... op mijn billen.

47

1. zitt
2. zit
3. ziet
4. zeit

Vogels ...... in een boom en ..... op een tak en ...... een lied.

45/46/47

1. wonen - zitten - zingen
2. wonen - staan - zitten
3. zitten - zingen - draaien
4. zitten - zingen - horen

Maak een zin.
gebruik: zo

48

De zon ...............

49

1. schijn
2. scheint
3. schijnt
4. schein

49

Wat weet je over de zon?