A) Stereotypes kloppen nooit B) Iedereen heeft stereotypes in zijn hoofd C) Stereotypes zijn altijd negatief
A
Alle 3 de uitspraken zijn waar
B
A en C zijn waar
C
Alle 3 de uitspraken zijn NIET waar
D
A en C zijn NIET waar
Slide 13 - Quizvraag
Plaats het juiste stereotype bij de juiste afbeelding.
Vrouwen (ver)zorgen
Mannen zijn groot
Vrouwen zijn klein
BrandweerMAN
Journalisten zijn wit
Slide 14 - Sleepvraag
Opvallen/aanpassen
Soms pas je je aan (en zeg je bijvoorbeeld U tegen iemand omdat dat moet van je ouders).
Soms val je op (omdat je iets bijzonders kan en dat graag laat zien)
Zie ook het boek H 5.4, lees pagina's 28-31 (niet de opdrachten).
Slide 15 - Tekstslide
Plaats opvallen en aanpassen bij de juiste woorden: moet je je aanpassen aan veel regels of ga je los?
Zie H5.4: opvallen/aanpassen
AANPASSEN
OPVALLEN
politicus worden
SO leren/maken
gebedshuis
kameleon
ambulance
in het verkeer
soldaat
carnaval
danser
slaaf
boek schrijven
influencer
Slide 16 - Sleepvraag
Lees bron 11, pagina 29 A) Roel van Velzen valt op omdat hij klein is B) Roel probeerde zich aan te passen door met meisjes uit te gaan
A
Alleen A is waar
B
A en B zijn waar
C
Alleen B is waar
D
A en B zijn NIET waar
Slide 17 - Quizvraag
Lees bron 12, pagina 29 A) Wanda past zich aan door veel te bidden. B) Wanda valt op omdat ze geestelijk wat verder is.
A
Alleen A is waar
B
A en B zijn waar
C
Alleen B is waar
D
A en B zijn NIET waar
Slide 18 - Quizvraag
Lees bron 16 en 17, pagina 31 A) Oem en Fieke passen zich aan aan de regels van hun geloof. B) Oem en Fieke vallen op omdat zij zich anders kleden dan de meeste mensen.