Anders - Kloofervaring

5 Anders


Voorbereiding op je opstel:
- kloofervaring -

1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
LevensbeschouwingMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

5 Anders


Voorbereiding op je opstel:
- kloofervaring -

Slide 1 - Tekstslide

Doelen van deze les
  • Je weet wat in je opstel moet komen
  • Je kent de belangrijkste woorden van H5 voor het opstel
  • Je kunt een kloofervaring herkennen

Slide 2 - Tekstslide

Wat ga je doen?
  • Je pakt je boek erbij en opent H5
  • Open de opdracht "Cijferopdracht Diversiteit", ik heb je dit gemaild.
  • Mijn lessen kan je openen via die opdracht.
  • Bij iedere opdracht hier staat waar je in het boek en mijn lessen het antwoord kan vinden.
  • In deze LessonUp maak je vragen aan de hand van het boek en mijn lessen.
  • Als je deze Lessonup goed maakt, dan lukt het opstel ook wel.

Slide 3 - Tekstslide

In de cijferopdracht staat het woord
'kloofervaring'
Wat betekent dit?
A
Dat je een grote afstand ervaart tussen jou en anderen.
B
Dat anderen aan de andere kant van de kloof staan.
C
Dat het je heel diep raakt dat iemand anders heel anders doet/denkt dan jij.
D
Dat het je diep raakt dat je afstand ervaart.

Slide 4 - Quizvraag

Een kloofervaring is altijd negatief.
A
Ja, want je voelt afstand.
B
Nee, want je voelt afstand.
C
Ja , alleen bij een negatieve ervaring kan je een kloof voelen en je ongemakkelijk voelen.
D
Nee, de ervaring kan positief of negatief zijn, maar het gaat om het ongemakkelijke gevoel dat je ervan krijgt.

Slide 5 - Quizvraag

In de opdracht staat beschreven dat je een inleiding, kernstuk en slot moet schrijven. Sleep de juiste woorden in het juiste 'hoofdstuk'. 
Inleiding
Kernstuk
Slot
conclusie
spoiler
Wat gebeurde er?
Hoe ga je om met de kloofervaring?
Wat heb je geleerd?
omschrijving probleem
Wat vond je van de opdracht?

Slide 6 - Sleepvraag

objectief/subjectief.
Objectief: feiten, meetbaar.
Subjectief: mening, niet meetbaar.

Zie les 2 (kopieer de link en zet deze in een nieuw tabblad):
https://docs.google.com/presentation/d/199TQoDMg4QGVUBezQZTKdeh3NFKAJpGeD9hiaB_tqNY/edit?usp=sharing

Slide 7 - Tekstslide

A) Meningen zijn subjectieve feiten.
B) Je kan alleen feiten meten.

A
Alleen A is waar.
B
Alleen B is waar.
C
A en B zijn allebei waar.
D
A en B zijn allebei NIET waar.

Slide 8 - Quizvraag

Plaats objectief en subjectief bij de juiste woorden.
Zie les 2: objectief/subjectief
Vriendelijk

12 jaar
Oud
Zwart haar
Lichte ogen
Slim
Objectief
Subjectief
Subjectief
Subjectief
Objectief
Objectief

Slide 9 - Sleepvraag

Plaats objectieve woorden bij deze persoon: wat kan je weten over dit persoon? Wat zijn de feiten?
Zie les 2: objectief/subjectief
Aardig
Zit
Heeft kleding aan.
Is een monnik
Woont in Azië
Donkere ogen

Slide 10 - Sleepvraag

Plaats subjectieve woorden bij deze persoon: wat kan je vinden van deze persoon?
Zie les 2: objectief/subjectief
Komt uit Tibet
Zwart haar
Heeft kleding aan.
Lijkt op een monnik
Geduldig

Slide 11 - Sleepvraag

Stereotypes
Een stereotype is een vast, maar vaak onjuist idee over hoe mensen zijn gebaseerd op hun GESLACHT, afkomst, of andere eigenschappen.

Open ook les 5 hierover:
https://docs.google.com/presentation/d/1MgpPPLEPhloA7BqkniAsLzmSV10ATYSiIMaq-qi9o_k/edit?usp=sharing

Slide 12 - Tekstslide

A) Stereotypes kloppen nooit
B) Iedereen heeft stereotypes in zijn hoofd
C) Stereotypes zijn altijd negatief
A
Alle 3 de uitspraken zijn waar
B
A en C zijn waar
C
Alle 3 de uitspraken zijn NIET waar
D
A en C zijn NIET waar

Slide 13 - Quizvraag

Plaats het juiste stereotype bij de juiste afbeelding.
Vrouwen (ver)zorgen
Mannen zijn groot
Vrouwen zijn klein
BrandweerMAN
Journalisten zijn wit

Slide 14 - Sleepvraag

Opvallen/aanpassen
Soms pas je je aan (en zeg je bijvoorbeeld U tegen iemand omdat dat moet van je ouders).
Soms val je op (omdat je iets bijzonders kan en dat graag laat zien)

Zie ook het boek H 5.4, lees pagina's 28-31 (niet de opdrachten).

Slide 15 - Tekstslide

Plaats opvallen en aanpassen bij de juiste woorden: moet je je aanpassen aan veel regels of ga je los?
Zie H5.4: opvallen/aanpassen
AANPASSEN
OPVALLEN
politicus worden
SO leren/maken
gebedshuis
kameleon
ambulance
in het verkeer
soldaat
carnaval
danser
slaaf
boek schrijven
influencer

Slide 16 - Sleepvraag

Lees bron 11, pagina 29
A) Roel van Velzen valt op omdat hij klein is
B) Roel probeerde zich aan te passen door met meisjes uit te gaan

A
Alleen A is waar
B
A en B zijn waar
C
Alleen B is waar
D
A en B zijn NIET waar

Slide 17 - Quizvraag

Lees bron 12, pagina 29
A) Wanda past zich aan door veel te bidden.
B) Wanda valt op omdat ze geestelijk wat verder is.
A
Alleen A is waar
B
A en B zijn waar
C
Alleen B is waar
D
A en B zijn NIET waar

Slide 18 - Quizvraag

Lees bron 16 en 17, pagina 31
A) Oem en Fieke passen zich aan aan de regels van hun geloof.
B) Oem en Fieke vallen op omdat zij zich anders kleden dan de meeste mensen.
A
Alleen A is waar
B
A en B zijn waar
C
Alleen B is waar
D
A en B zijn NIET waar

Slide 19 - Quizvraag