In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Voorbereiden PTA
Oefenvragen
Slide 1 - Tekstslide
Hierna volgen uitspraken over budgetten en budgetteren. Welke uitspraak is onjuist?
A
Budgetten kan je verlagen
B
Budgetteren is het bijhouden van je inkomsten en uitgaven
C
Budgetteren is het op elkaar afstemmen van je inkomsten en uitgaven
D
Budgetten kan je verhogen
Slide 2 - Quizvraag
Een abonnement valt onder welk budget?
A
Vaste lasten
B
Incidentele uitgaven
C
Dagelijkse uitgaven
Slide 3 - Quizvraag
Onder welk budget vallen de boodschappen?
A
Dagelijkse uitgaven
B
Incidentele uitgaven
C
Vaste lasten
Slide 4 - Quizvraag
Bekende merken zijn altijd beter dan onbekende merken
A
waar
B
niet waar
Slide 5 - Quizvraag
Wie is een onafhankelijke deskundige bij een verkoop van een product?
A
Consumentenorganisatie
B
Je ouders
C
De verkoper
D
Je vrienden
Slide 6 - Quizvraag
Wat is een keurmerk?
A
Het logo op je kleren
B
Een logo waarmee een bepaald kwaliteit wordt beloofd
C
Een merk van een goed product
D
Een merk
Slide 7 - Quizvraag
Bekijk het keurmerk. Jan koopt bananen met dat keurmerk. Deze bananen zijn duurder dan bananen met dit keurmerk. Wie profiteren van dat prijsverschil?
A
Handelaren in arme landen
B
Handelaren in rijke landen
C
Telers van bananen in arme landen
Slide 8 - Quizvraag
Wat is dit voor een keurmerk?
A
Biologisch keurmerk
B
Beter leven keurmerk
C
Ecologisch keurmerk
D
Fairtrade keurmerk
Slide 9 - Quizvraag
Bekijk het keurmerk. Kirsten koopt het liefst producten met dit keurmerk. Deze producten zijn vaak duurder dan vergelijkbare producten zonder dat keurmerk. Waarom kiest ze toch voor producten met dit keurmerk? Kies uit onderstaande mogelijkheden:
A
Ze koopt graag de beste producten.
B
Ze koopt graag dure producten.
C
Ze koopt graag milieuvriendelijk geproduceerde producten.
Slide 10 - Quizvraag
Je betaalt om een auto te kopen. Maar als de auto eenmaal van jou is, blijf je kosten houden. Welke van onderstaande voorbeelden is geen voorbeeld van autokosten
A
brandstof
B
wegenbelasting
C
verzekering
D
administratie kosten
Slide 11 - Quizvraag
Pim denkt over twee jaar een nieuwe auto te kopen van €8.000. Pim kan dan zijn huidige auto inruilen voor €2000. Hoeveel euro moet Pim reserveren in twee jaar?
Slide 12 - Open vraag
Pim moet €6000 reserveren in twee jaar. Hoeveel moet hij per maand reserveren?
Slide 13 - Open vraag
Lisa krijgt 5euro reiskosten vergoeding per dag. Lisa rijdt 20km enkele reis naar haar werk. Hoeveel is de km vergoeding per km?